Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen
[naam] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Hieruit volgt dat appellant het bestreden besluit zowel getoetst wil zien aan het eigendomsrecht, zoals neergelegd in artikel 1 van het EP, als aan het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Zoals het College al eerder overwoog in de uitspraak van 13 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:725) wordt de toets aan het evenredigheidsbeginsel uitgevoerd door middel van de toets van de individuele en buitensporige last in het kader van artikel 1 van het EP, omdat het fosfaatrechtstelsel dwingendrechtelijk van aard is en geen discretionaire afwegingsruimte biedt. Dat betekent dat aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb in beginsel niet getoetst kan worden vanwege de uit artikel 3:4, eerste lid, van de Awb, voortvloeiende beperking van de belangenafweging. Het College toetst daarom of appellant onevenredig wordt getroffen door toepassing van het fosfaatrechtenstelsel en of appellant een individuele en buitensporige last draagt in het kader van artikel 1 van het EP. Het College merkt hierbij op dat deze toets materieel niet wezenlijk verschilt van de rechtstreekse toetsing aan het evenredigheidsbeginsel op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 178,- aan appellant dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.496,-.