ECLI:NL:CBB:2021:108
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.C.E. Winfield
- E.D.H. Nanninga
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het fosfaatrechtenstelsel en de individuele last voor melkveehouders
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 2 februari 2021, zaaknummer 18/2949, staat de beoordeling van het fosfaatrechtenstelsel centraal. Appellante, een melkveehouderij, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht is vastgesteld. Appellante stelt dat het fosfaatrechtenstelsel haar recht op eigendom aantast, zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EP). Ze betoogt dat er sprake is van een individuele en buitensporige last, omdat ze aanzienlijke investeringen heeft gedaan in haar bedrijf, maar nu niet het beoogde aantal dieren kan houden door de beperkingen van het fosfaatrechtenstelsel.
Het College oordeelt dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. De bewijslast ligt bij appellante, en zij heeft niet concreet aangegeven hoe het stelsel haar in bijzondere mate treft in vergelijking met andere melkveehouders. Het College verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau verenigbaar is met artikel 1 van het EP. De minister heeft het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 3.698 kg, waarbij een generieke korting van 8,3% is toegepast. Het College concludeert dat het beroep van appellante ongegrond is, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.