Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2020 in de zaak tussen
Maatschap [naam] , te [plaats] , gemeente [gemeente] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Procesverloop
Overwegingen
Inleiding
Besluitvorming
Voor zover appellante betoogt dat zij moet worden vrijgesteld van het opleggen van de heffingen in de periodes 1 tot en met 4, omdat zij pas op 24 november 2017 te horen kreeg dat verweerder weer heffingen op zou gaan leggen en zij haar bedrijfsvoering in die periodes niet met terugwerkende kracht kon aanpassen, faalt dit betoog. Zoals het College eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 7 juli 2020, ECLI:NL:CBB:2020:435) komt het wachten met reduceren van het aantal runderen tot december 2017 voor rekening van appellante, nu verweerder appellante direct te kennen heeft gegeven dat hij de heffingen alsnog zou opleggen indien de uitkomst van het door hem tegen de vonnissen van 4 mei 2017 ingestelde spoedappèl daarvoor ruimte zou bieden
.Het rechtszekerheidsbeginsel staat daarom niet in de weg van de bevoegdheid van verweerder om op grond van de Regeling de geldsommen alsnog op te leggen.
Beslissing
.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.