In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 december 2020, zaaknummer 19/1964, staat de appellante, een melkveehouderij, centraal. De zaak betreft de vaststelling van het fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij appellante betoogt dat het fosfaatrechtenstelsel leidt tot een individuele en buitensporige last. Appellante heeft in 2008 een stalverbouwing gepland en vergunningen aangevraagd, maar werd geconfronteerd met een uitbraak van het BVD-virus, wat leidde tot aanzienlijke verliezen in haar veestapel. De minister heeft het fosfaatrecht vastgesteld op 6.019 kg, maar na bezwaar is dit verhoogd naar 6.178 kg. Appellante stelt dat zij 6.645 kg nodig heeft om haar bedrijf lonend te kunnen exploiteren, en dat het tekort van 467 kg haar in een nijpende financiële situatie heeft gebracht.
Het College oordeelt dat de investeringen van appellante navolgbaar zijn, gezien het vroege tijdstip van investeren en de noodzaak om te voldoen aan dierenwelzijnseisen. Het College erkent dat de uitbraak van het BVD-virus een rol speelt in de beoordeling van de last die appellante ervaart. Het College komt tot de conclusie dat de last voor appellante door het fosfaatrechtenstelsel buitensporig is en dat zij recht heeft op compensatie. De uitspraak vernietigt het bestreden besluit van de minister en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij compensatie voor het tekort aan fosfaatrechten moet worden overwogen. Tevens worden de proceskosten van appellante vergoed.