ECLI:NL:CBB:2020:866
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de beoordeling van individuele en buitensporige lasten in het kader van de Meststoffenwet
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 november 2020, zaaknummer 19/883, staat de appellante, een melkveehouderij, centraal. De zaak betreft de vaststelling van het fosfaatrecht van appellante door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, op basis van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet. Appellante heeft in beroep gesteld dat het fosfaatrechtenstelsel haar een individuele en buitensporige last oplegt, vooral gezien de aanzienlijke investeringen die zij heeft gedaan in de uitbreiding van haar bedrijf. De minister had eerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot deze beroepsprocedure.
De feiten schetsen dat appellante sinds 2003 een melkveehouderij exploiteert en in 2009 plannen heeft gemaakt voor uitbreiding. In 2014 heeft zij een aanzienlijke investering gedaan in de aankoop van landbouwgrond, wat samenhangt met haar uitbreidingsplannen. Het College oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last op haar legt. Het College wijst erop dat de investeringen van appellante, hoewel fors, niet navolgbaar zijn gezien de omstandigheden en de waarschuwingen over de afschaffing van het melkquotum en de te verwachten productiebeperkende maatregelen.
Het College concludeert dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van appellante. De beslissing van de minister wordt bevestigd en het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om voorzichtigheid te betrachten bij investeringsbeslissingen in het licht van veranderende wetgeving en marktvoorwaarden.