Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2020 in de zaak tussen
Firma [naam 1] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Appellante stelt in dit verband dat zij de percelen 29, 36, 37 en 38 in gebruik heeft gekregen van [naam 5] ( [naam 5] ). Daarbij heeft [naam 5] de indruk gewekt dat hij bevoegd was om de grond in gebruik te geven en heeft hij ook aangegeven dat hij hiertoe toestemming had. Appellante mocht erop vertrouwen dat zij de grond daadwerkelijk in gebruik mocht nemen, dat zij de feitelijke beschikkingsmacht over de grond heeft gekregen en daarop mest mocht uitrijden. Zo kon zij in de praktijk het teeltplan (teelt van gras) en het bemestingsplan op elkaar afstemmen en deze in samenhang realiseren. Appellante verwijst vervolgens naar het eerder genoemde (strafrechtelijk) vonnis van de rechtbank Overijssel van 25 april 2019, waaruit blijkt dat zij er ten tijde van het invullen van de Gecombineerde opgave 2015 vanuit mocht gaan dat zij de percelen van [naam 5] tot haar bedrijf mocht rekenen. Ten aanzien van perceel 45 heeft appellante gesteld dat zij dit perceel in gebruik heeft gekregen (van [naam 8] ) op basis van een mondelinge pachtovereenkomst. Appellante wijst in dit verband (ook) naar een eindafrekening mais in gezamenlijke aanbesteding.