In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 november 2020 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellante, een vleesveehouderij, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht, dat door de minister was vastgesteld op basis van de Meststoffenwet. Het College oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat 17 stuks mannelijk jongvee bestemd was voor de melkveehouderij, en dat er geen sprake was van meerdere bezwaarprocedures. Wel werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,-. Het College verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond. Tevens werd het betaalde griffierecht aan appellante vergoed en werden de proceskosten vastgesteld op € 1.181,25.