Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 oktober 2020 in de zaak tussen
Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Procesverloop
Overwegingen
(…)
2. Bovendien gelden voor de toepassing van deze richtlijn de volgende definities:
(…)
b. slachtdieren: runderen (met inbegrip van de soorten Bison bison en Bubalus bubalus) en varkens die bestemd zijn om te worden geleid naar een slachthuis, dan wel naar een verzamelcentrum vanwaar ze nog uitsluitend naar een slachthuis mogen worden gebracht;
c. fok- en gebruiksdieren: ander dan de onder b) bedoelde runderen (met inbegrip van de soorten Bison bison en Bubalus bubalus) en varkens, waaronder fokdieren en dieren die bestemd zijn voor de melk- en vleesproductie of om als trekkracht of voor manifestaties of tentoonstellingen te worden gebruikt, met uitzondering van dieren die deelnemen aan culturele en sportieve manifestaties.
In deze titel wordt verstaan onder:
- ,,dier”: een rund als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder b) en c), van Richtlijn 64/432/EEG, met inbegrip van dieren die deelnemen aan culturele of sportieve evenementen,
(…)
van een dieris neergelegd. Zoals het College reeds heeft overwogen in de uitspraak van 24 maart 2020, kan van een doodgeboren kalf niet worden gezegd dat het als product is bestemd voor de slacht, dan wel voor de melk- en vleesproductie. Kadavers van doodgeboren kalveren dienen immers ter destructie te worden afgevoerd. Het College heeft daarom in genoemde uitspraak geoordeeld dat, mede in het licht van punt 5 van de considerans van Verordening nr. 1760/2000, niet wordt ingezien dat een doodgeboren kalf als bedoeld in artikel 14, onder f, van de Regeling I&R moet worden aangemerkt als een dier in de zin van artikel 7, eerste lid, in verbinding met artikel 2 van Verordening nr. 1760/2000 en artikel 2, tweede lid, onder b en c, van Richtlijn 64/432/EEG. Mede gelet op hetgeen hierna in 6.4 en 6.5 wordt overwogen, volgt naar het oordeel van het College uit de door verweerder genoemde punten van de considerans en de daarin genoemde belangen niet dat de in 6.1.2 genoemde vraag nu wel zonder meer bevestigend moet worden beantwoord, dan wel dat redelijkerwijs moet worden getwijfeld aan genoemde uitleg van artikel 7, eerste lid, van Verordening nr. 1760/2000. Overigens heeft verweerder desgevraagd ter zitting erkend dat de gebruikswaarde van een doodgeboren kalf nihil is.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
€ 924,23;
€ 2.100,-;
mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020.