In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveebedrijf en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van fosfaatrechten. Appellante, een melkveehouderij, betoogde dat het fosfaatrechtenstelsel ongeoorloofde staatssteun oplevert en dat het een individuele en buitensporige last op haar legt. Het College oordeelde dat het fosfaatrechtenstelsel is voorzien bij wet en dient ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid, en dat de doelstellingen van het stelsel in overeenstemming zijn met de Europese richtlijnen. Het College concludeerde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het stelsel haar onredelijk benadeelt, vooral gezien de risico's die inherent zijn aan haar investeringsbeslissingen. Het College vernietigde het bestreden besluit van de minister, herstelde het fosfaatrecht van appellante op 4.957 kg en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om voorzichtig te zijn bij uitbreidingsplannen, vooral in het licht van regelgeving die van invloed kan zijn op hun bedrijfsvoering.