In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Slachterij [naam 1] B.V. tegen een boete die door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is opgelegd wegens overtredingen van hygiënevoorschriften tijdens het slachtproces. De boete van € 5.000,- werd opgelegd na een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 30 december 2015, waarbij werd vastgesteld dat schapenkarkassen zichtbaar verontreinigd waren met uitwerpselen. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep betwistte appellante de juistheid van het rapport van bevindingen van de toezichthouder. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister niet voldoende bewijs had geleverd dat de overtreding had plaatsgevonden, omdat het rapport niet duidelijk maakte of de verontreinigde karkassen zich in de juiste fase van het slachtproces bevonden. Het College vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herstelde het primaire besluit, waardoor de boete werd ingetrokken. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante.