4.2In artikel 2 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Verordening 651/2014) is voor zover relevant bepaald dat voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
85
. „industrieel onderzoek”: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;
86.
„experimentele ontwikkeling”: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten.
Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden.
Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden.
5. In geschil is of verweerder terecht de werkpakketten 2 tot en met 4 als experimentele ontwikkeling heeft aangemerkt in plaats van als het aangevraagde industrieel onderzoek.
6. Met partijen is het College van oordeel dat het doorslaggevende verschil tussen industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling is dat industrieel onderzoek is gericht op het verwerven van nieuwe kennis en vaardigheden, terwijl experimentele ontwikkeling is gericht op het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden (zie ook de uitspraak van het College van 29 augustus 2013, ECLI:NL:CBB:2013:230). 7. Het is juist, zoals verweerder ook in het bestreden besluit heeft uiteengezet, dat appellante als aanvrager van de subsidie bij de aanvraag de benodigde gegevens dient te verschaffen en dat die aanvraag het uitgangspunt voor de beoordeling is. Appellante heeft bij haar aanvraag het projectplan gevoegd. In dat projectplan heeft zij naast het doel en de deelnemers van het project, uiteengezet wat de uitdagingen binnen het project zijn, dat het project bestaat uit zes werkpakketten en, voor zover hier van belang, met betrekking tot de werkpakketten 2 tot en met 4 uiteengezet wat de onderscheidenlijke doelstellingen en taken zijn. Over de uitdagingen van het project heeft zij opgemerkt dat vanwege verschillende kenmerken van de door de UvA ontwikkelde hars ten opzichte van bestaande harsen fundamentele veranderingen van bestaande 3D-technologieën nodig zijn en dat in het bijzonder de technologie voor 3D-printen compleet anders zal zijn. Ter zitting van het College heeft appellante aan de hand van verschillende passages van het projectplan toegelicht dat, anders dan waarvan verweerder is uitgegaan, de werkzaamheden binnen de werkpakketten 2 tot en met 4 niet gaan om verdere ontwikkeling van door haar onder meer in werkpakket 1 ontwikkelde pasta, maar vooral zijn gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van de drie nieuwe technologieën. Zij heeft in dat verband ter zitting benadrukt dat daarbij in werkpakketten 1 en 2 gebruik wordt gemaakt van pasta, in werkpakket 3 van draadjes/vezels en in werkpakket 4 van matten, met allemaal de door de UvA ontwikkelde biopolymeer (hars) als basis. Deze pasta, draadjes en matten worden elk op een andere manier voorbewerkt en onder meer samengevoegd met andere stoffen die nodig zijn voor de verdere verwerking in de onderscheidenlijke technologieën. Aan de hand van de passages in het projectplan over de werkpakketten 1 en 2 heeft zij verder toegelicht dat sprake is van een iteratief proces: als een stap in werkpakket 2 niet werkt, moet mogelijk worden teruggegaan naar werkpakket 1 en dat steeds opnieuw. Zij heeft benadrukt dat van bestaande vaardigheden of kennis in de werkpakketten 2 tot en met 4 dan ook geen sprake is. In dat verband heeft appellante voorts gewezen op een verklaring van dr.ir. K. van der Wiele waarin hij concludeert dat er geen sprake is van bestaande kennis, terwijl voorts moet worden vastgesteld dat verweerder niet voldoende duidelijk heeft gemaakt van welke bestaande kennis en vaardigheden gebruik wordt gemaakt in de werkpakketten 2 tot en met 4. Daarnaast heeft appellante ter zitting van het College verduidelijkt dat geen sprake is van een industriële omgeving, maar van een laboratorium waar de werkzaamheden plaatsvinden bij [naam 4] . Bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat bij werkpakketten 2 tot en met 4 sprake is van werkzaamheden die zijn gericht op het verwerven van nieuwe kennis en vaardigheden en dat dus sprake is van industrieel onderzoek.
8. Het beroep is dan ook gegrond en het College vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 4.2.80, eerste lid, van de Regeling. Het College ziet gezien het voorgaande aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat verweerder aan appellante een subsidie verleent van in totaal € 1.315.995,-. Het verschil van € 176.699,- tussen de aanvankelijk door verweerder verleende subsidie (€ 1.139.326,-) en de thans door College verleende subsidie (€ 1.315.995) komt aan [naam 4] toe, zodat aan [naam 4] een totaalbedrag van € 694.259 aan subsidie wordt verleend.
9. Het College veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).