In deze zaak heeft de Maatschap [naam] (appellante) beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder) dat op 30 oktober 2018 aan haar bekend is gemaakt. Dit besluit verklaarde het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit, dat een verbod oplegde om runderen aan en af te voeren, te vervoeren en te verhandelen, kennelijk ongegrond. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft op 29 september 2020 uitspraak gedaan in deze zaak.
De appellante betoogde dat het bestreden besluit pas op 30 oktober 2018 aan haar bekend was gemaakt, omdat de eerdere beslissing op 18 september 2018 verkeerd was geadresseerd. Hierdoor was de berekening van de dwangsom onjuist. Daarnaast voerde appellante aan dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar en dat er geen gebrek was dat aanleiding had mogen geven tot de bedrijfsblokkade.
Het College oordeelde dat het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, omdat het procesbelang ontbrak. De appellante had geen wijziging van het rechtsgevolg van het primaire besluit nagestreefd. Het College vernietigde het bestreden besluit voor zover het bezwaar kennelijk ongegrond was verklaard en verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.050,-.