In deze zaak heeft de Maatschap [naam] beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij het fosfaatrecht van appellante is vastgesteld op 9.909 kg. Dit besluit is genomen op basis van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet. Appellante betoogde dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met de Nitraatrichtlijn en dat het stelsel ongeoorloofde staatssteun oplevert. Tevens stelde appellante dat het stelsel haar recht op eigendom aantast en dat er sprake is van een individuele en buitensporige last. De zitting vond plaats op 23 juli 2020, maar partijen zijn niet verschenen.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met de Nitraatrichtlijn en dat er geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Het College concludeerde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. De ondernemersbeslissingen van appellante zijn navolgbaar voor zover deze zijn genomen voordat bekend werd dat het melkquotum zou worden afgeschaft. Het College oordeelde dat de bescherming van het milieu en de volksgezondheid zwaarder weegt dan de belangen van appellante.
Het College verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. Het griffierecht van appellante wordt vergoed en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 525,-. De uitspraak is gedaan op 15 september 2020.