In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 september 2020, zaaknummer 19/189, staat de rechtsgeldigheid van het fosfaatrechtenstelsel centraal. Appellante, een vennootschap onder firma die een melkveebedrijf exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die het fosfaatrecht van appellante heeft vastgesteld. Appellante betoogt dat de invoering van het fosfaatrechtenstelsel niet noodzakelijk is en dat het stelsel ongeoorloofde staatssteun oplevert. Het College oordeelt dat het betoog van appellante niet kan slagen. De minister heeft het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 7.506 kg, en het College verwijst naar eerdere uitspraken die de noodzaak van het fosfaatrechtenstelsel onderbouwen. Het College concludeert dat appellante op de peildatum niet beschikte over een Nbw-vergunning, waardoor haar investeringsbeslissing niet navolgbaar is. De beroepsgrond van appellante dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last oplevert, wordt eveneens verworpen. Het College stelt dat de investeringsbeslissingen van appellante risico's met zich meebrachten en dat niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last vormt. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is verklaard.