Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2020 in de zaak tussen
[naam 1] B.V, te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Procesverloop
Overwegingen
dooreen of meer van de daarin genoemde buitengewone omstandigheden zoals ziekte van de ondernemer. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft in zijn brief van 3 maart 2016 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal met betrekking tot de regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet verantwoorde groei melkveehouderij) (TK, vergaderjaar 2015/16, 33037, nr. 108, blz. 8) medegedeeld dat het stelsel zal voorzien in een zeer beperkte voorziening voor knelgevallen. Het gaat daarbij volgens de staatssecretaris van Economische Zaken om nader te specificeren situaties, bijvoorbeeld om ondernemers die als gevolg van ziekte van de ondernemer ofwel op de peildatum aantoonbaar onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan ofwel waarbij de veebezetting op de peildatum aantoonbaar hoofdzakelijk bestond uit jongvee dat bedoeld is voor melkproductie op het bedrijf. Uit het voorgaande volgt dat een buitengewone omstandigheid moet resulteren in een lager vastgesteld aantal fosfaatrechten (condicio sine qua non-verband). Een buitengewone omstandigheid moet een rechtstreeks en noodzakelijke voorwaarde zijn voor een lager vastgesteld aantal fosfaatrechten (zie ook de uitspraken van het College van 27 augustus 2019, ECLI:NL:CBB:2019:376, r.o. 3.5.3, en van 25 februari 2020, ECLI:NL:CBB:2020:104, r.o. 6.4).
Beslissing
- bepaalt dat de Staat het betaalde griffierecht van € 345,- aan appellante dient te vergoeden;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.050,-.