3.3Artikel 72 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Uitvoeringsbesluit) voorziet in een verhoging van het fosfaatrecht op verzoek van de veehouder met een nieuw gestart bedrijf. Appellante heeft geen nieuw bedrijf gestart en er is om die reden geen ruimte voor de verhoging van haar fosfaatrecht op grond van artikel 72 van het Uitvoeringsbesluit. Haar bespiegelingen over de mogelijkheden tot toepassing van artikel 72 van het Uitvoeringsbesluit als de zoon met de nieuwe stal een eigen bedrijf zou zijn begonnen, maken dat - wat daarvan overigens ook zij - niet anders. Deze beroepsgrond faalt.
3.4.1Partijen zijn het er over eens dat appellante twee, gescheiden bedrijven - een melkveehouderij en een varkenshouderij - exploiteert. Zij voert voor die bedrijven afzonderlijke boekhoudingen, doet afzonderlijk een gecombineerde opgave en heeft in dat verband uitdrukkelijk in haar opgaven telkens een deel van haar grond exclusief toegeschreven aan één van beide bedrijven.
3.4.2Op grond van artikel 72b, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit wordt het fosfaatrecht verlaagd met een generieke korting van 8,3%. Op grond van artikel 72b, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit wordt die korting niet toegepast als, kort gezegd, de mestproductie door melkvee in 2015 minder was dan de fosfaatruimte in dat kalenderjaar. Onder fosfaatruimte wordt, voor zover van belang, verstaan de hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar op of in de tot het desbetreffende bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond mag worden gebracht (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder ll, van de Msw).
3.4.3Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Msw definieert het begrip bedrijf, voor zover van belang, als geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen (…) en de daarbij behorende landbouwgrond (…). Daarbij gaat het om de landbouwgrond die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder m, van de Msw). Die definitie vertoont gelijkenis met de definitie van het begrip bedrijf in artikel 1, aanhef en onder c, van de per 1 januari 2006 vervallen Wet herstructurering varkenshouderij, waarover het College op 3 januari 2008 verschillende uitspraken deed, waaronder ECLI:NL:CBB:2008:BC2480. Uit die uitspraken komt naar voren dat hetzelfde rechtssubject verschillende landbouwbedrijven (naast elkaar) kan exploiteren. De feitelijke situatie in de bedrijfsvoering bepaalt of sprake is van één of meerdere bedrijven en aan die vaststelling kunnen allerhande, voor de ondernemer gunstige én ongunstige, rechtsgevolgen zijn verbonden. De (negatieve) gevolgen van de keuze van appellante om twee afzonderlijke bedrijven te voeren bij de vaststelling van het fosfaatrecht, kan zij niet ontlopen door, nadat die consequenties tot haar zijn doorgedrongen, eenvoudigweg de tot haar varkenshouderij behorende landbouwgrond achteraf toe te schrijven aan haar melkveehouderij en daarbij (in haar pleitnota), zonder enige onderbouwing, te suggereren dat de door haar over de gescheiden bedrijfsvoering gegeven voorstelling van zaken niet aansloot bij de feitelijke situatie. Deze beroepsgrond faalt. 3.5.1Ingevolge artikel 23, zesde lid, van de Msw bepaalt verweerder het fosfaatrecht aan de hand van het melkvee waarover appellante zonder de buitengewone omstandigheid van ziekte van één van haar vennoten zou hebben beschikt als zij aantoont dat haar fosfaatrecht hierdoor minimaal 5% lager uitvalt (5%-drempel). Verweerder heeft het fosfaatrecht naar de gegevens op 2 juli 2015, in overeenstemming met appellante, vergeleken met dat naar de situatie op
1 april 2007. Volgens verweerder voldoet appellante dan niet aan de 5%-drempel.
3.5.2Partijen zijn het er over eens dat appellante op 1 april 2007 42 stuks jongvee hield. Appellante meent dat verweerder moet uitgaan van het (hogere) aantal door haar op
2 juli 2015 gehouden stuks jongvee. De ziekte van de vrouw heeft volgens appellante namelijk alleen gevolgen gehad voor het aantal op 2 juli 2015 door appellante gehouden melkkoeien en heeft het aantal stuks jongvee niet beïnvloed.
3.5.3Het College sluit niet uit dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarin de ziekte van een vennoot wel invloed heeft op het aantal melkkoeien en niet op de jongveestapel. In dit geval richtte de vrouw zich op de melkveehouderij, terwijl de man zich bezig hield met de varkenshouderij. Appellante heeft niet gesteld dat in de bedrijfsvoering van de melkveehouderij ieder verband tussen het aantal melkkoeien en het aantal stuks jongvee ontbrak. Hartproblemen van de vrouw waren de reden dat de veehouderij moest worden ingekrompen. Het is dan aan appellante om de feiten te stellen, en zo nodig te bewijzen, die inzichtelijk maken dat, zoals zij beweert, de ziekte van de vrouw wel noopte tot het terugbrengen van het aantal melkkoeien, maar geen (enkele) invloed had op het aantal stuks jongvee dat appellante op 2 juli 2015 hield. Zij heeft hieraan niet voldaan. Deze beroepsgrond faalt.
3.5.4Verweerder gaat ervan uit dat appellante op 1 april 2007 57 melkkoeien hield. Volgens appellante hield zij op die datum 72 melkkoeien. Ook het College gaat daar van uit. Dat appellante op 1 april 2007 geen 57, maar 72 melkkoeien hield, blijkt uit de door appellante overgelegde rundveestaat. Dat aantal sluit aan bij het aantal dat verweerder zelf in zijn besluit van 19 oktober 2018 hanteerde en waarvan hij nadien, zonder adequate toelichting, is afgeweken. In de rundveestaten over (delen van) 2017 valt te lezen dat appellante op 31 maart 2007 een groot aantal melkkoeien heeft aangekocht en dat verklaart waarom het aantal melkkoeien op 1 april 2007 aanzienlijk groter was dan in de eerste maanden van 2007. De beroepsgrond slaagt.
3.5.5Omdat verweerder voor de situatie op 1 april 2007 is uitgegaan van een te laag aantal melkkoeien, heeft hij een verkeerde toepassing gegeven aan artikel 23, zesde lid, van de Msw. Appellante voldoet aan de 5%-drempel, uitgaande van 72 op 1 april 2007 door haar gehouden melkkoeien:
fosfaatrecht (in kg)
op 1 april 2007
diercategorie
aantal
excretie
100
72
36,9
2656,8
101
14
9,6
134,4
102
28
21,9
613,2
som
3404,4
ongekort
afgerond
3405
7,62%
afwijking
korting
8,30%
3122
kg