In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 januari 2020, in de zaak tussen Maatschap [naam 1] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, staat de vaststelling van het fosfaatrecht centraal. Appellante, een melkveehouderij, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister dat het fosfaatrecht op haar bedrijf vaststelde op 5.267 kg. Na bezwaar werd dit recht verhoogd naar 5.347 kg, maar appellante was van mening dat dit niet voldeed aan haar situatie, vooral gezien haar investeringen in de uitbreiding van haar bedrijf in het zicht van de afschaffing van het melkquotum. De knelgevallenregeling, die rekening houdt met bijzondere omstandigheden, werd door de minister niet toegepast op de situatie van appellante, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank oordeelde dat de minister de knelgevallenregeling correct had toegepast en dat er geen schending was van het recht op eigendom zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De appellante had niet aangetoond dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde. Het College concludeerde dat de belangen van het fosfaatrechtenstelsel, dat gericht is op milieu- en volksgezondheidsbescherming, zwaarder wogen dan de belangen van appellante. Uiteindelijk werd het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het fosfaatrecht vastgesteld op 5.439 kg, met een proceskostenveroordeling voor de minister.