ECLI:NL:CBB:2020:388
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- I.M. Ludwig
- J.M.M. van Dalen
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de knelgevallenregeling in de Meststoffenwet
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juni 2020, zaaknummer 18/2774, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een melkveebedrijf, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van appellante werd vastgesteld op basis van de Meststoffenwet (Msw). De minister had in het primaire besluit van 3 januari 2018 het fosfaatrecht vastgesteld op 9.531 kg, maar na bezwaar werd dit verhoogd naar 9.664 kg. Appellante betwistte deze vaststelling en voerde aan dat de minister onjuist omging met de knelgevallenregeling, die voorziet in uitzonderingen voor boeren die door bijzondere omstandigheden, zoals dierziekten, in de problemen zijn gekomen.
De zaak draait om de vraag of de melkproductie in 2015 representatief is voor het bedrijf van appellante, gezien de uitbraken van mastitis en para-tbc die in dat jaar hebben plaatsgevonden. Het College oordeelt dat de melkproductie in 2015 niet zonder meer representatief is en dat het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Desondanks wordt dit gebrek gepasseerd omdat de minister in zijn verweerschrift heeft gesteld dat zelfs met de door appellante voorgestelde aanpassingen, de 5%-drempel voor de knelgevallenregeling niet wordt gehaald.
Het College wijst het beroep van appellante af, maar oordeelt dat de minister het door appellante betaalde griffierecht van € 338,- moet vergoeden en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 525,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming in bestuursrechtelijke procedures, vooral in situaties waarin boeren door onvoorziene omstandigheden in de knel komen.