Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2020 op het hoger beroep van:
[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante,
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister,
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Frequentie: De messencontrole wordt dagelijks uitgevoerd door de afdelingschef. De messen worden geteld bij uitgifte en inname. Na inname worden de messen gereinigd en gedesinfecteerd. Uitvoering: Voor uitgifte messen controleren op reinheid en beschadiging. Bij inname messen controleren op beschadiging.”Weliswaar kan uit dit formulier worden afgeleid dat eiseres een protocol heeft voor controle van de messen op aantal, reinheid en beschadiging en staat er op het formulier dat messen worden gereinigd en gedesinfecteerd, maar daaruit kan niet worden afgeleid welke voorziening eiseres heeft om gereedschap te ontsmetten. Duidelijk moet zijn op welke wijze eiseres het gereedschap ontsmet, zodat kan worden beoordeeld of eiseres beschikt over een alternatief systeem van ontsmetten met een gelijkwaardig effect als ontsmetting met heet water van ten minste 82 °C. Eiseres heeft hierover echter geen duidelijkheid verschaft. Zij heeft niet uiteengezet op welke wijze zij (naast de sterilisatoren met heet water) het gereedschap ontsmet. Aan de hand van hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank in de individuele boetezaken beoordelen of verweerder terecht een overtreding heeft vastgesteld.”
6 januari 2017 en 9 januari 2017 onbetrouwbaar waren. Hoewel appellante ter zitting heeft gesteld zelf gegevens bij te houden omtrent de temperatuur van de betreffende sterilisatoren, heeft zij deze, hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, niet overgelegd ter onderbouwing van haar stelling.
23 december 2016 (201701732), 5 januari 2017 (201700424), 6 januari 2017 (201700505) en 9 januari 2017 (201700540). Deze bevindingen zijn neergelegd in de rapporten van bevindingen van 12 januari 2017 (201701732), 9 januari 2017 (201700424), 11 januari 2017 (201700505) en 9 januari 2017 (201700540). De rechtbank heeft deze bevindingen onderscheidenlijk weergegeven in de punten 5.2, 6.2, 7.2 en 8.2 van de aangevallen uitspraak, waarnaar het College op deze plaats verwijst. De rechtbank heeft op basis hiervan in voornoemde boetezaken geoordeeld dat in voldoende mate vaststaat dat appellante de overtredingen heeft begaan. Het College volstaat hier met een verwijzing naar hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen in de punten 5.3, 6.3, 7.3 en 8.3 van de aangevallen uitspraak.
Beslissing
Bijlage I: van toepassing zijnde wettelijke voorschriften
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
(…)
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgelegd, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.”