Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2020 op het hoger beroep van:
[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante,
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister,
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Het hoger beroep richt zich niet tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot boetezaak 201700429, zodat deze boetezaak verder buiten beschouwing blijft. Het hoger beroep heeft niet alleen betrekking op de beoordeling door de rechtbank van alle overige boetezaken, maar tevens op de proceskostenveroordeling van de minister voor wat betreft het inhoudelijke beroep wegens de daarbij door de rechtbank toegepaste matiging.
Tenzij zij bestemd zijn voor het vervoeren van bijzondere dierlijke bijproducten of afgeleide producten op zodanige wijze dat er geen gevaar voor versleping bestaat, moeten zij met name
a) schoon en droog zijn voor gebruik, en
b) voor zover nodig na elk gebruik gereinigd, gespoeld en/of ontsmet te worden om versleping te voorkomen.
12 december 2016 heeft geconstateerd dat hij in de renderingsruimte een categorie 3- bak zag die niet lekvrij was. Ook zag de toezichthouder aan de binnen- en buitenkant van bakken veren en lege containers met categorie 2-aanduiding, met bloed en vleesrestanten aan de binnenzijde en de bodem. In de broei- en plukruimte zag de toezichthouder een categorie 3-bak die niet waterdicht was en waaruit water naar de vloer liep. Appellante heeft tegen al deze bevindingen uitsluitend de hiervoor in 7.3.4 reeds beoordeelde beroepsgrond tegen rechtsoverweging 4.1 van de aangevallen uitspraak aangevoerd. Nu deze beroepsgrond niet slaagt en er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van genoemde constatering van de toezichthouder, is het College van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante de overtreding, die in 7.1 van de aangevallen uitspraak als eerste feit is genoemd, heeft begaan.
€ 1.050,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Nu de in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte (eenmalige) reiskosten reeds voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht in de procedure 18/2728, komen deze kosten in de onderhavige procedure niet nogmaals voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank hierbij het bestreden besluit ten aanzien van boetezaak 201607046 in stand heeft gelaten, met verbetering van de gronden;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank hierbij het bestreden besluit voor zover dit ziet op de boetezaken 201701726, 201700220, 201701336, 201700590 en 201701733 in stand heeft gelaten;
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank hierbij de minister heeft veroordeeld in de door appellante gemaakte proceskosten tot een bedrag van
- veroordeelt de minister in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep in eerste aanleg en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 2.107,46;
- draagt de minister op het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 508,- aan appellante te vergoeden.
Bijlage I: van toepassing zijnde wettelijke voorschriften
(…)
(…)
3. ,,exploitant van een levensmiddelenbedrijf”: natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften in het levensmiddelenbedrijf waarover hij de leiding heeft.”
(7) De nieuwe algemene en specifieke hygiënevoorschriften hebben in hoofdzaak ten doel een hoog niveau van consumentenbescherming op het vlak van de voedselveiligheid te garanderen.
(…)
2. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met enigerlei stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen dat volgt op de stadia waarop lid 1 van toepassing is, houden zich aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage II, alsmede aan alle specifieke voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004
- hoofdstuk I is van toepassing op alle bedrijfsruimten voor levensmiddelen, behalve de ruimten waarop hoofdstuk III van toepassing is;
Hoofdstuk I
Hoofdstuk III)
Indeling in categorieën
Categorie 2-materiaal
Exploitanten zien erop toe dat inrichtingen en bedrijven onder hun controle de volgende in bijlage IV vastgestelde eisen naleven:
a) de eisen inzake hygiëne en verwerking in hoofdstuk II;
a) voldoen aan de eisen inzake verzameling, vervoer, en identificatie van bijlage VIII, hoofdstukken I en II;
(…)
Afdeling 1
Naast de in artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vastgestelde algemene hygiënevoorschriften beschikken verwerkingsbedrijven over een gedocumenteerd plagenbestrijdingsprogramma voor de uitvoering van de bepalingen in artikel 25, lid 1, onder c), van die verordening betreffende de voorzieningen ter bescherming tegen schadelijke dieren zoals insecten, knaagdieren en vogels.
Algemene voorschriften inzake de verwerking
Verwerking van categorie 3-materiaal1. Voor iedere in hoofdstuk III beschreven verwerkingsmethode omvatten de kritische controlepunten die bepalend zijn voor de bij de verwerking toegepaste warmtebehandeling:a) de deeltjesgrootte van de grondstof;b) de bij de warmtebehandeling bereikte temperatuur;c) de druk, indien op de grondstof uitgeoefend;d) de duur van de warmtebehandeling of het verwerkingsdebiet van een continuprocedé. Voor ieder kritisch controlepunt moeten minimumnormen voor het verwerkingsproces worden gespecificeerd.2. In het geval van chemische behandelingen die door de bevoegde autoriteit zijn toegestaan als verwerkingsmethode 7 overeenkomstig hoofdstuk III, onder G, is ook de gerealiseerde pH-bijstelling een kritisch controlepunt dat bepalend is voor de bij de verwerking toegepaste chemische behandeling.3. De verzamelde gegevens worden ten minste twee jaar bewaard om aan te tonen dat voor ieder kritisch controlepunt de minimumwaarden voor verwerking worden toegepast.4. Categorie 3-materiaal wordt verwerkt met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of met verwerkingsmethode 7 of, indien het materiaal afkomstig is van waterdieren, met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 7, zoals beschreven in hoofdstuk III.
Vanaf het in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 genoemde beginpunt in de productieketen moeten dierlijke bijproducten en afgeleide producten worden verzameld en vervoerd in gesloten nieuwe verpakkingen of afgedekte lekvrije recipiënten of voertuigen.
2.Voertuigen en recipiënten die opnieuw gebruikt kunnen worden en alle opnieuw te gebruiken uitrusting of apparatuur die in contact komen met andere dierlijke bijproducten of afgeleide producten dan afgeleide producten die in de handel worden gebracht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 767/2009 en die worden opgeslagen en vervoerd overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 183/2005, moeten schoon worden gehouden.
b) voor zover nodig na elk gebruik gereinigd, gespoeld en/of ontsmet te worden om versleping te voorkomen.
2. Onverwerkt categorie 3-materiaal dat bestemd is voor de productie van voerdermiddelen of voeders voor gezelschapsdieren moet gekoeld, ingevroren of na inkuiling vervoerd en opgeslagen worden, tenzij het:
a) wordt verwerkt binnen 24 uur nadat het is verzameld of nadat het uit de koel- of vriesruimte is gehaald, indien het daaropvolgende vervoer plaatsvindt met een vervoermiddel waarin de opslagtemperatuur gehandhaafd blijft;
(…)
a) zendingen dierlijke bijproducten en afgeleide producten identificeerbaar zijn en tijdens het verzamelen op de plaats van oorsprong van de dierlijke bijproducten alsook tijdens het vervoer gescheiden en identificeerbaar blijven;
(…)
2. Tijdens het vervoer en de opslag moet op de verpakking, de recipiënt of het voertuig een etiket worden aangebracht waarop:
a) duidelijk de categorie dierlijke bijproducten of afgeleide producten wordt aangegeven,
b) de volgende woorden zijn afgedrukt, zodanig dat deze op de verpakking, de recipiënt of het voertuig, naargelang het geval, zichtbaar en leesbaar zijn:
i) voor categorie 3-materiaal: ,,Niet voor menselijke consumptie”.
ii) voor categorie 2-materiaal (…), en van categorie 2-materiaal afgeleide producten: ,,Niet voor dierlijke consumptie”;
indien categorie 2-materiaal echter bestemd is voor het voederen van dieren, als bedoeld in artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr, 1069/2009 onder de in of krachtens dat artikel vastgestelde voorwaarden, moet op het etiket worden aangegeven: ,,Voeder voor…”, gevolgd door de naam van de specifieke diersoorten voor het voederen waarvan het materiaal bestemd is.”
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.
(…)
c. de artikelen 3 en 4, eerste, tweede en derde lid, 5, eerste lid, tweede lid, laatste alinea, en vierde lid, 6, tweede lid, laatste alinea, en derde lid, van verordening (EG) nr. 852/2004.
(…)
(…)
b. de artikelen 3, 5, tweede lid, 6, derde tot en met vijfde lid, 8, eerste lid, 9, 10, eerste lid, 11, tweede en derde lid, 12, tweede en derde lid, 13,,15, 17, 19, 20, eerste en tweede lid, 21, eerste lid, 22, eerste lid, 23, 24, 25, eerste en derde lid, 27, tweede en derde lid, 28, tweede en vierde lid en 31 van verordening (EU) nr. 142/201;”
a. categorie 1: € 500;
b. categorie 2: € 1500;
c. categorie 3: € 2500;
d. categorie 4: € 5000;
e. categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.”
op de artikelen 3, 4, eerste tot en met derde lid, 5, tweede lid, laatste alinea,
en vierde lid, onderdelen a en b, en artikel 6, derde lid, van verordening (EG)
nr. 852/2004
op de artikelen 3, 5, tweede lid, 6, derde, vierde en vijfde lid, 10, eerste lid,
11, tweede en derde lid, 12, tweede en derde lid, 13, 15, 17, 19, onderdelen
b en c, 20, eerste en tweede lid, 22, eerste lid, 23, 24, 25, eerste en derde lid,
27, tweede en derde lid, 28, tweede en vierde lid, van verordening (EU)
nr. 142/2011
op de artikelen 8, eerste lid, 9, 19, onderdeel c, en 21, eerste lid, van verordening
(EU) nr. 142/2011”
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
(…)
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgelegd, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld”
“Artikel 1
1.Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
2. Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”