Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2020 in de zaak tussen
[naam 1] V.O.F., te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
2 juli 2015 onbenutte productieruimte. Appellante heeft haar beslissingen om het bedrijf te verplaatsen en uit te breiden genomen in de periode 2010 tot en met 2016 en moeten dus in dat licht worden bezien. In aanmerking genomen dat appellante haar oude locatie in 2010 moest verkopen in verband met het maken van ruimte voor de natuur, valt op zich wel te begrijpen dat appellante in 2010 alvast grond aankocht voor de nieuwe locatie en dat zij haar bedrijf met het oog op de toekomst wenste uit te breiden. Gelet op het moment waarop zij deze beslissing heeft genomen, is de mate waarin zij heeft willen uitbreiden met de daarmee gemoeide investeringen en zonder dat is gebleken van een bedrijfseconomische noodzaak daartoe niet goed navolgbaar. Een uitbreiding van ongeveer 110 melk- en kalfkoeien en 15 stuks jongvee in 2010 naar 250 melk- en kalfkoeien en 233 stuks jongvee is tamelijk fors. Voor appellante had toen al redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat een ongeremde groei van de melkveehouderij niet mogelijk was en dat in verband met de afschaffing van het melkquotum maatregelen te verwachten waren. Hoewel appellante vanwege de op handen zijnde invoering van het fosfaatrechtenstelsel in 2016 ervoor heeft gekozen kleiner te bouwen en 196 in plaats van de beoogde 250 melk- en kalfkoeien te houden, was voor haar op dat moment kenbaar dat het fosfaatrechtenstelsel voorbij zou gaan aan op de peildatum onbenutte productieruimte. Dat zij het aantal melk- en kalfkoeien naar beneden heeft bijgesteld neemt niet weg dat het ten opzichte van 2010 nog een behoorlijke uitbreiding betreft, ook gelet het beoogde aantal stuks jongvee van 249. Aan het door appellante overgelegde rapport komt dan ook niet de waarde toe die zij daaraan gehecht wenst te zien. Het College wijst er in dit verband nog op dat hij, zoals ook overwogen in zijn uitspraak van 25 februari 2020 (hiervoor aangehaald, onder 6.13), aan de financiële rapportages die verweerder met de informatie op zijn website (mijn.rvo.nl) heeft uitgelokt, in procedures als hier aan de orde slechts een beperkte waarde toekent.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en stelt het fosfaatrecht voor appellante vast op 7.094 kg (fosfaat);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 525,-.