ECLI:NL:CBB:2020:292
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- A. Venekamp
- J.M.M. van Dalen
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de beoordeling van individuele en buitensporige lasten in de melkveehouderij
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 april 2020, zaaknummer 18/2797, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een melkveehouderij, had in 2011 plannen voor uitbreiding van haar bedrijf, maar de investeringen en de omvang van de uitbreiding zijn niet goed navolgbaar. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 11.378 kg, gebaseerd op de dieraantallen op de peildatum van 2 juli 2015. Appellante stelde dat zij een individuele en buitensporige last ondervond door het fosfaatrechtenstelsel, vooral omdat haar stalcapaciteit niet volledig benut was op de peildatum. Ze had echter niet kunnen voorzien dat de uitbreiding niet mogelijk zou zijn, gezien de eerder verkregen vergunningen.
Het College oordeelt dat appellante ten tijde van haar investeringen een zekere voorzichtigheid had moeten betrachten, vooral na de aankondiging in 2009 dat het melkquotum zou worden afgeschaft. De beslissing om uit te breiden moet worden gezien als een ondernemersbeslissing met inherente risico's. Het College concludeert dat de individuele melkveehouder zelf de gevolgen van deze risico's draagt en dat niet elk vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last vormt.
Desondanks oordeelt het College dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, omdat niet specifiek was ingegaan op het betoog van appellante over de individuele en buitensporige last. Het College besluit het beroep ongegrond te verklaren, maar bepaalt dat het door appellante betaalde griffierecht wordt vergoed en dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld.