ECLI:NL:CBB:2020:286
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de gevolgen voor melkveehouders in het licht van het Europees recht
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 april 2020, zaaknummer 18/2552, staat de rechtsgeldigheid van het fosfaatrechtenstelsel centraal. Appellante, een melkveehouder, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht werd vastgesteld. De minister had eerder een besluit genomen dat het bezwaar van appellante ongegrond verklaarde. De appellante betoogde dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat het haar ongestoord genot van eigendom aantast en haar een individuele en buitensporige last oplegt.
Het College overweegt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last op haar legt. De investeringen die appellante heeft gedaan voor de bouw van een nieuwe ligboxenstal zijn gedaan in een periode waarin het afschaffen van het melkquotum al bekend was, en het College oordeelt dat appellante had moeten anticiperen op de gevolgen van deze afschaffing. De beslissing van de minister om het fosfaatrecht vast te stellen wordt niet in strijd met het Europees recht geacht. Het College concludeert dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van appellante, en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om bij investeringsbeslissingen rekening te houden met de veranderende wet- en regelgeving en de risico's die daarmee gepaard gaan. Het College wijst erop dat niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last vormt, en dat de verantwoordelijkheid voor investeringsbeslissingen bij de melkveehouder zelf ligt. De proceskosten worden vergoed en het griffierecht wordt terugbetaald aan appellante.