ECLI:NL:CBB:2020:262
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechtenvaststelling en de startersregeling in de melkveehouderij
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 14 april 2020, zaaknummer 18/2216, staat de fosfaatrechtenvaststelling centraal. Appellant, een melkveehouder, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die zijn fosfaatrecht op 13.754 kg heeft vastgesteld. Appellant betoogt dat hij ten onrechte niet als starter is aangemerkt onder de startersregeling van het Uitvoeringsbesluit. Hij stelt dat hij in een laat stadium is begonnen met de omzetting van zijn bedrijf naar een melkveehouderij en dat hij aanzienlijke investeringen heeft gedaan, waarvan een deel vóór de peildatum van 1 januari 2018. De minister heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor de startersregeling, omdat hij een bestaand bedrijf heeft overgenomen en niet kan aantonen dat hij voor de peildatum beschikte over de vereiste vergunningen.
Het College oordeelt dat de beslissing van de minister om appellant niet als starter aan te merken terecht is. Het College stelt vast dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 72 van het Uitvoeringsbesluit, omdat hij geen omgevingsvergunning voor het oprichten van een melkveebedrijf heeft en dat zijn investeringen niet navolgbaar zijn in het licht van de afschaffing van het melkquotum. Het College concludeert dat de belangen van de bescherming van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van appellant. Het beroep wordt ongegrond verklaard, maar het College bepaalt dat het griffierecht aan appellant wordt vergoed en dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld.