In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1], gevestigd te [plaats 1], beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had op 17 juni 2017 een heffing van € 2.465,00 opgelegd aan appellante op basis van de Regeling fosfaatreductieplan 2017. Dit besluit werd door de minister op 10 augustus 2017 in het bestreden besluit gehandhaafd, waarop appellante in beroep ging. Tijdens de zitting op 10 maart 2020 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij werd bijgestaan door [naam 2] en [naam 3]. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De Regeling fosfaatreductieplan 2017 is op 1 maart 2017 in werking getreden en heeft als doel de fosfaatproductie te beperken. Appellante heeft in haar beroep aangevoerd dat zij door een gedwongen verplaatsing van haar bedrijf niet in staat was om haar veestapel op het gewenste niveau te brengen op de peildatum van 2 juli 2015. De minister heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een verhoging van het referentieaantal, zoals vastgelegd in de Regeling en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
Het College heeft geoordeeld dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet als bijzonder kunnen worden aangemerkt en dat de minister terecht geen rekening heeft gehouden met de vergunde dieraantallen. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 april 2020.