ECLI:NL:CBB:2018:599
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de knelgevallenregeling in het kader van het Fosfaatreductieplan 2017 en de gevolgen voor melkveehouders
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap van melkveehouders en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen heffingen die waren opgelegd op grond van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017. De heffingen waren gebaseerd op de hoeveelheid melkvee die de appellante hield in vergelijking met een referentieaantal dat was vastgesteld op 2 juli 2015. De appellante voerde aan dat bijzondere omstandigheden, zoals ziekte van een van de maten en de verhuur van een deel van haar melkquotum, niet waren meegenomen in de bepaling van het referentieaantal.
Het College oordeelde dat de knelgevallenregeling in artikel 12, tweede lid, van de Regeling niet de mogelijkheid biedt om rekening te houden met beoogde, maar niet gerealiseerde groei van de veestapel. De heffingen werden niet in strijd geacht met het recht op ongestoord genot van eigendom, zoals gewaarborgd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het College concludeerde dat de hoogte van de heffingen geen individuele en buitensporige last vormde voor de appellante. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de knelgevallenregeling en de voorwaarden waaronder een referentieaantal kan worden aangepast. Het College bevestigde dat de Regeling niet toestaat om theoretische of niet-gerealiseerde groei van de veestapel in aanmerking te nemen bij de bepaling van heffingen.