Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2020 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
feit 3 en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder de minister.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het beroep tegen feit 1 ongegrond is. Appellant voert aan dat zijn schapen acute leverbot hadden, een infectie die snel om zich heen grijpt. Appellant stelt dat hij na het ontdekken van de aandoening onmiddellijk een dierenarts heeft ingeschakeld en alle dieren heeft behandeld. Appellant heeft hiertoe een verklaring van de dierenarts overgelegd en is van mening dat de minister ten onrechte niets met deze verklaring heeft gedaan. Tevens voert appellant aan dat hij niet eerder veroordeeld is geweest voor een dergelijke overtreding en dat de minister had kunnen volstaan met een waarschuwing dan wel met een gematigde boete, gelet op de bijzondere omstandigheden, te weten de acute leverbot.
Beslissing
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 24 oktober 2016 gegrond;
- vernietigt dit besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- herroept het besluit van 27 mei 2016 in zoverre dat de hoogte van de aan appellant opgelegde boete wordt vastgesteld op € 1.425,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 24 oktober 2016;
- draagt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht van € 253,- aan appellant te vergoeden.