1.2.Het recht op eigendom is neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het verzekert het recht op het ongestoord genot van eigendom, maar tast op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang.
Feiten
2. Appellant heeft een eenmanszaak en exploiteerde tot 2014 een gemengd bedrijf (melkveehouderij en vleesvarkenshouderij). Op basis van een aan hem verleende vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) van 22 oktober 2012 mocht hij 130 melkkoeien, 63 vrouwelijk jongvee, 18 fokstieren en 469 vleesvarkens houden. In 2014 is appellant gestopt met het houden van vleesvarkens en heeft hij ingezet op de uitbreiding van de melkveehouderij. Hij hield in 2014 358 vleesvarkens, 85 melk- en kalfkoeien en 44 stuks jongvee. Naar aanleiding van een aanvraag van appellant van 5 december 2014 is vervolgens aan hem een Nbw-vergunning verleend voor het houden van 158 melkkoeien en 122 vrouwelijk jongvee. Op 15 december 2014 is aan appellant een omgevingsvergunning (bouwen) verleend voor het uitbreiden van een ligboxenstal. Appellant heeft op 28 april 2015 geïnvesteerd in twee melkrobots en op 11 juni 2015 in een grotere (energiezuinige) melktank. Op de peildatum 2 juli 2015 hield appellant 95 melk- en kalfkoeien en 56 stuks jongvee. Eind 2015 is appellant overgegaan tot de sloop van de varkensschuren en heeft hij de varkensrechten verkocht. In augustus 2016 is appellant begonnen met de bouw van de ligboxenstal, die op 6 december 2016 gereed was.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op 4.473 kg. Voor wat betreft de dieraantallen is verweerder uitgegaan van de aantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Verweerder heeft de generieke korting van 8,3% toegepast.
4. Appellant heeft aangevoerd dat het fosfaatrechtenstelsel het ongestoord genot van zijn eigendom aantast. Het stelsel kan de ‘fair balance’ toets niet doorstaan, omdat dit niet voorzienbaar was op niveau van de regelgeving. Verder is er in zijn geval sprake van een individuele en buitensporige last. Ook in het specifieke geval van appellant was het fosfaatrechtenstelsel niet voorzienbaar. Er is geen rekening gehouden met de nog beschikbare uitbreidingsruimte van appellant die hij had op grond van verkregen rechten en de daarmee samenhangende onomkeerbare investeringen. Hierdoor kan appellant de latente ruimte niet meer benutten en kan hij niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoen. Verweerder is daarbij voorbij gegaan aan de bijzondere situatie waarin appellant verkeerde, waardoor hij genoodzaakt was de vleesvarkenshouderij stop te zetten. Op grond van wettelijke regelingen moesten grote aanpassingen worden verricht in de varkensstallen om deze in gebruik te mogen houden. Deze verplichte aanpassingen waren voor appellant niet financieel rendabel, waardoor hij gedwongen was te stoppen met de vleesvarkenshouderijtak. Ook was appellant gedwongen te stoppen met de vleesvarkenshouderij wegens medische klachten aan zijn linkerenkel sinds 2012. Door deze medische klachten is het fysiek niet mogelijk en zelfs onverantwoord om een varkenshok te betreden voor het toedienen van medicatie aan de varkens of om ze naar buiten te drijven. Appellant kon iemand inhuren om deze werkzaamheden uit te voeren, maar samen met de kosten van verplichte investeringen die gedaan moesten worden zou dit financieel niet lonend worden. Om een levensvatbaar bedrijf te kunnen voorzetten diende hij de melkveehouderij uit te breiden, mede omdat de ligboxenstal verouderd was. Volgens appellant is het niet mogelijk om een stal te vervangen zonder uit te breiden, omdat de investering anders niet meer kan worden terugverdiend. Door het fosfaatrechtenstelsel is de continuïteit van de onderneming in gevaar, zoals blijkt uit het door appellant overgelegde rapport van Flynth adviseurs en accountants van 16 maart 2018 ter onderbouwing van de individuele en buitensporige last. Uit dit rapport volgt dat appellant 6.771 kg fosfaatrechten nodig heeft om 123 melk- en kalfkoeien met bijbehorend jongvee te kunnen houden, zodat hij voldoende liquiditeitsoverschot heeft en aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Tot slot is sprake van een motiveringsgebrek, nu verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de individuele belangen van appellant.
5. Verweerder acht het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd met het in artikel 1 van het EP neergelegde recht op eigendom. Hij heeft de achtergrond van het fosfaatrechtenstelsel uiteengezet en gewezen op de uitspraken van het College die hierover al zijn gedaan. Verder betwist verweerder dat op appellant een individuele en buitensporige last rust. Volgens verweerder is het een bedrijfseconomische keuze geweest om de melkveetak uit te breiden, omdat het houden van varkens – zoals appellant stelt – niet meer rendabel was. Gezien onder meer de voorzienbaarheid van productiebeperkende maatregelen kan dit volgens verweerder niet leiden tot een individuele en buitensporige last. Het is verweerder ook niet gebleken waarom van 85 naar 158 melk- en kalfkoeien moest worden uitgebreid. In dat verband is verweerder van mening dat appellant fors meer is gaan uitbreiden dan gecompenseerd moest worden door het stoppen met de vleesvarkenshouderij. Op basis van de KWIN-saldo’s komen 469 vleesvarkens overeen met het saldo van 15,8 melk- en kalfkoeien, terwijl appellant uitbreidt met 73 melk- en kalfkoeien. Verder wijst verweerder erop dat de uitbreiding pas ruim na de peildatum 2 juli 2015 is gestart en appellant in dat kader zijn uitbreidingsplannen nog had kunnen wijzingen en daarmee schadebeperkend had kunnen optreden. De keuze om de uitbreiding door te zetten, ondanks dat het fosfaatrechtenstelsel al kenbaar was, komt dan ook voor rekening en risico van appellant. Tot slot heeft verweerder het rapport laten toetsen door zijn financieel adviseur, die tot de conclusie komt dat de slechte financiële situatie van appellant niet is veroorzaakt door het fosfaatrechtenstelsel.