ECLI:NL:CBB:2020:140
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de invordering van een verbeurde dwangsom door een taxichauffeur zonder vergunning in Amsterdam
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een taxichauffeur en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De taxichauffeur, die niet beschikte over een vergunning voor het verrichten van taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt, werd geconfronteerd met een invordering van een verbeurde dwangsom van € 5.550,-. Dit besluit volgde op een eerdere last onder dwangsom die aan de chauffeur was opgelegd wegens het aanbieden van taxivervoer zonder vergunning op een als illegale opstapplaats bekende locatie in Amsterdam.
De taxichauffeur voerde aan dat hij op de betreffende locatie stond te wachten op een oproep via de Uber-app en dat hij geen klanten had geworven of aangesproken. Hij betwistte de overtreding van de Taxiverordening en stelde dat de invordering van de dwangsom niet op een deugdelijke motivering berustte. Het College oordeelde echter dat de chauffeur, door met een als taxi herkenbaar voertuig op een illegale opstapplaats te staan zonder bezig te zijn met het ophalen of afzetten van klanten, taxivervoer aanbood op de opstapmarkt. Het College volgde de redenering dat het algemeen bekend is welke plaatsen in Amsterdam als illegale opstapplaatsen voor taxi's zijn aangemerkt.
Het College concludeerde dat de invordering van de dwangsom gerechtvaardigd was en dat de argumenten van de taxichauffeur niet voldoende waren om aan te tonen dat hij geen overtreding had begaan. De uitspraak benadrukt het belang van vergunningen voor taxivervoer en de verantwoordelijkheden van chauffeurs in het kader van de Taxiverordening. De beslissing van het College was dat het beroep van de taxichauffeur ongegrond werd verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.