ECLI:NL:CBB:2020:117
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en startersregeling in de Meststoffenwet: beoordeling van de status van een melkveehouderij
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 februari 2020, zaaknummer 18/2804, staat de vraag centraal of appellante, een commanditaire vennootschap, kan worden aangemerkt als een nieuw gestart bedrijf in de zin van de Meststoffenwet (Msw) en de daarbij behorende startersregeling. Appellante had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van appellante was vastgesteld. De minister had in eerdere besluiten het fosfaatrecht vastgesteld en het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Appellante stelde dat zij voldeed aan de voorwaarden voor de startersregeling, omdat haar vader in 2009 was gestopt met zijn melkveehouderij en zij in 2012 met een nieuw bedrijf was gestart. Het College oordeelde echter dat er geen sprake was van een nieuw gestart bedrijf, maar van een voortzetting van de activiteiten van de eerder bestaande B.V. van de vader. Het College concludeerde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van de startersregeling en dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd was met het recht op eigendom zoals neergelegd in het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om voorzichtig te zijn bij investeringen in de context van veranderende wetgeving en de gevolgen daarvan voor hun bedrijfsvoering.