ECLI:NL:CBB:2019:682
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen fosfaatrechtstelsel en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij het fosfaatrecht van appellante is vastgesteld. Het primaire besluit, dat op 3 januari 2018 is genomen, is gewijzigd op 21 juni 2018 en betreft de vaststelling van het fosfaatrecht op basis van de Meststoffenwet. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 6 september 2018, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De zitting vond plaats op 28 oktober 2019, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en enkele maten. De minister heeft in zijn verweerschrift de argumenten van appellante bestreden, met de stelling dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met het recht op eigendom zoals neergelegd in het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
De rechtbank heeft overwogen dat het fosfaatrechtenstelsel niet leidt tot een individuele en buitensporige last voor appellante. De investeringen die appellante heeft gedaan voor de aankoop van een nieuwe locatie zijn gedaan in een periode waarin het fosfaatrechtenstelsel al kenbaar was. Het College heeft geoordeeld dat de belangen van het fosfaatrechtenstelsel, dat gericht is op milieu- en volksgezondheidsbescherming, zwaarder wegen dan de belangen van appellante. Het beroep is ongegrond verklaard, maar het College heeft wel bepaald dat het griffierecht aan appellante wordt vergoed en dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld.
De uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, met mr. L.N. Nijhuis als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 december 2019.