ECLI:NL:CBB:2019:623
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beoordeling startersregeling fosfaatrechten in de melkveehouderij
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 november 2019, zaaknummer 18/2191, werd de startersregeling voor fosfaatrechten in de melkveehouderij beoordeeld. Appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had vastgesteld dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van de startersregeling, omdat zij al vóór 2014 was gestart met melkproductie. Het College volgde deze redenering en oordeelde dat de startersregeling uitsluitend bedoeld is voor nieuw gestarte bedrijven en niet voor de voortzetting of doorstart van bestaande bedrijven.
De appellante voerde aan dat het fosfaatrechtenstelsel haar eigendomsrecht aantastte en dat zij een individuele en buitensporige last ondervond. Het College oordeelde echter dat appellante niet had aangetoond dat het stelsel haar buitensporig treft. De begrotingen die zij had overgelegd, werden als onvoldoende bewijskrachtig beschouwd. Het College concludeerde dat er geen sprake was van een individuele en buitensporige last en dat de fosfaatrechtenvaststelling niet in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, maar oordeelde wel dat de minister in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 november 2019.