In deze zaak heeft de Commanditaire Vennootschap [naam 1] beroep ingesteld tegen de vaststelling van het fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 13 januari 2018, stelde het fosfaatrecht van appellante vast op 2475 kilogram. Appellante betwistte dit besluit en voerde aan dat zij door bouwwerkzaamheden en de oprichting van een commanditaire vennootschap een knelgeval was, waardoor haar fosfaatrechten niet correct waren vastgesteld. De peildatum voor de fosfaatrechten was 2 juli 2015, maar appellante bestond op de alternatieve peildatum van 1 januari 2015 niet, waardoor een vergelijking niet mogelijk was. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat de appellante geen succesvol beroep kon doen op de knelgevallenregeling, omdat er geen aanwijzingen waren dat de gegevens van de eenmanszaak en de maatschap op 1 januari 2015 konden worden vergeleken met die van appellante. Het College concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.024,-.