In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met betrekking tot de vaststelling van het fosfaatrecht. Het primaire besluit, genomen op 10 januari 2018, stelde het fosfaatrecht van appellante vast op 6.124 kilogram. Dit besluit werd door de minister in een later stadium ingetrokken en vervangen door een vervangingsbesluit, dat het bezwaar van appellante ongegrond verklaarde. De zitting vond plaats op 6 mei 2019, waar partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De appellante betoogde dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat het haar eigendomsrecht aantast zonder compensatie. De minister betwistte dit en stelde dat appellante bewust risico's had genomen door haar bedrijf uit te breiden. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met het eigendomsrecht en dat er geen sprake is van een individuele en buitensporige last voor appellante. Het beroep tegen het vervangingsbesluit werd ongegrond verklaard, maar de minister werd wel veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.280,-. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 september 2019.