ECLI:NL:CBB:2019:343
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Randvoorwaardenkorting op GLB-betalingen wegens niet-emissiearme aanwending van drijfmest
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De maatschap had bezwaar gemaakt tegen een randvoorwaardenkorting van 20% op de rechtstreekse betalingen die zij voor het jaar 2016 ontving in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Deze korting was opgelegd omdat de maatschap niet-emissiearme aanwending van drijfmest had gepleegd, wat in strijd is met de geldende regelgeving.
Het primaire besluit van de minister, dat de korting oplegde, was gebaseerd op een controle uitgevoerd door toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Tijdens deze controle werd vastgesteld dat de maatschap de mest niet op de juiste wijze had uitgereden, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van niet-naleving van de randvoorwaarden. De maatschap voerde aan dat zij onterecht was gehoord en dat de toezichthouders zich niet correct hadden gedragen tijdens de controle.
Het College oordeelde dat de minister terecht de randvoorwaardenkorting had opgelegd. De argumenten van de maatschap over de hoorplicht en de wijze van controle werden verworpen. Het College stelde vast dat de toezichthouders op basis van hun bevindingen in het proces-verbaal konden concluderen dat de mest niet emissiearm was aangewend. De maatschap had niet aangetoond dat er sprake was van overmacht of dat de toezichthouders onterecht hadden gehandeld. De uitspraak bevestigde dat de minister bevoegd was om de korting op te leggen en dat de impact van de beslissing op de maatschap niet leidde tot een verlaging van de korting.