ECLI:NL:CBB:2018:83
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale Reserve voor jonge landbouwers en de vereisten voor blokkerende zeggenschap
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap van jonge landbouwers en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De maatschap had een aanvraag ingediend voor toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale Reserve voor jonge landbouwers, maar deze aanvraag werd door de minister afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de jonge landbouwer geen daadwerkelijke en langdurige zeggenschap over de maatschap zou hebben, wat vereist is volgens de geldende regelgeving.
De appellante, bestaande uit een vader en zoon, voerde aan dat zij voldeed aan de vereisten voor blokkerende zeggenschap zoals vastgelegd in de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen. De minister had echter gesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst was die deze zeggenschap kon aantonen ten tijde van de aanvraag. Het College oordeelde dat de afspraken tussen de maten van de maatschap niet op schrift waren gesteld op het moment van de aanvraag, waardoor de minister niet kon beoordelen of de jonge landbouwer daadwerkelijk blokkerende zeggenschap had.
Het College concludeerde dat de schriftelijke maatschapsovereenkomst, die pas na de aanvraag was ondertekend, niet kon worden meegenomen in de beoordeling. De appellante had niet aangetoond dat de jonge landbouwer in de periode voorafgaand aan de aanvraag blokkerende zeggenschap had. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten in de agrarische sector en de noodzaak om aan de vereisten voor blokkerende zeggenschap te voldoen.