2.7.Bemonsteringsrapport
Na elke bemonstering wordt een rapport opgesteld.
In het bemonsteringsrapport vermeldt de inspecteur ten minste de volgende gegevens:
- adres van de bevoegde autoriteit;
- naam van de inspecteur of identificatiecode;
- officieel codenummer van het monster;
- datum van de bemonstering;
- naam en adres van de eigenaar van het dier of de dierlijke producten, of van de persoon die ervoor verantwoordelijk is;
- naam en adres van het bedrijf van herkomst van het dier (bij bemonstering op het bedrijf);
- registratienummer van het bedrijf/nummer van het slachthuis;
- identificatie van het dier of het product;
- diersoort;
- aard van het monster;
- in de laatste vier weken vóór de bemonstering toegediende geneesmiddelen (bij bemonstering op het bedrijf);
- op te sporen stof of groep stoffen;
- bijzondere opmerkingen.”
“Artikel 2.2. Houden van dieren
(…)
5 Het is verboden dieren te houden waarbij in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 2.25 substanties zijn toegepast.
Artikel 2.7. Handel in dieren
1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het verkopen, het ten verkoop in voorraad hebben, het ten verkoop aanbieden, het kopen, het verhuren, het afleveren, het in de handel brengen en het in of buiten Nederland brengen van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:
a. een verbod op het verkopen, het voor de verkoop in voorraad hebben, het voor de verkoop aanbieden, het kopen, het verhuren, het afleveren, het in de handel brengen of het in of buiten Nederland brengen van:
1°. dieren waarbij in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 2.25 substanties zijn toegepast, en
2°. andere aangewezen dieren, diersoorten of diercategorieën;
§ 5. Overig
Artikel 2.25. Verboden substanties
1 Het is verboden om op enigerlei wijze handelingen te verrichten in strijd met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen gestelde regels over het bij dieren of op cel- of weefselcultures bij dieren toepassen van diergeneesmiddelen, diervoeders, substanties of andere stoffen, of producten.
Artikel 5.10. Dieren en producten
1. Onze Minister kan maatregelen treffen met betrekking tot:
a. dieren en dierlijke producten ten aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze wet, of waarvan dit wordt vermoed;
b. dieren en dierlijke producten die drager zijn van een ziekteverwekker die een ernstig gevaar voor mens of dier of voor het milieu kan opleveren, of waarvan dit wordt vermoed, en
c. dieren, al dan niet gehouden, die via voedering, drenking, inademing of een andere vorm van blootstelling een schadelijke stof hebben opgenomen, of waarvan wordt vermoed dat zij deze hebben opgenomen, of die het gevaar lopen de stof op te nemen, alsook met betrekking tot de van die dieren afkomstige dierlijke producten.
2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot dieren zijn:
a. een verplichting tot het afzonderen, het opstallen, het ophokken, het op een aangewezen plaats houden, het vastleggen of het opsluiten;
b. (…)
c. een verplichting tot het merken, het identificeren en registreren;
d. een verbod op het van een bedrijf afvoeren, het in de handel brengen, of op het in of buiten Nederland brengen;
(…)
g. een verplichting tot het laten doden en vernietigen, voor zover:
1°. dit nodig is ter voorkoming van een ernstig gevaar voor mens of dier, of
2°. een EU-rechtshandeling daartoe verplicht.
Artikel 5.12. Bedrijven, inrichtingen en locaties
1. Onze Minister kan maatregelen treffen met betrekking tot bedrijven, inrichtingen of locaties die de gezondheid van mens of dier in gevaar kunnen brengen en:
a. ten aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet of ten aanzien waarvan dit wordt vermoed;
b. waar dieren of producten aanwezig zijn of zijn geweest ten aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet of ten aanzien waarvan dit wordt vermoed.
2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, kunnen inhouden:
(…)
c. een verplichting tot vaststelling van hygiëneprocedures of tot ander handelen of nalaten dat noodzakelijk is om de veiligheid van dieren en producten op het bedrijf, de inrichting of de locatie te waarborgen, dan wel om de bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet gestelde regels inzake dierenwelzijn, volksgezondheid of diergezondheid op het bedrijf, de inrichting of de locatie na te komen.
Artikel 9.1. Retributies algemeen
1. Onze Minister kan een heffing opleggen ter vergoeding van kosten overeenkomstig een door hem vastgesteld tarief ter zake van de volgende handelingen:
(…)
h. controles die nodig zijn om de omvang van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet vast te stellen, om na te gaan of corrigerende maatregelen zijn genomen, dan wel om een overtreding op te sporen of te bewijzen, voor zover de heffing ter vergoeding van kosten van deze controles is voorgeschreven bij een EU-rechtshandeling, en
(…)
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een heffing ter vergoeding van kosten worden opgelegd overeenkomstig een vastgesteld tarief ter zake van bij die maatregel benoemde onderzoeken of verrichtingen voor zover de onderzoeken of verrichtingen zijn voorgeschreven bij of krachtens deze wet of bij EU-verordening.
3 Een tarief als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt zodanig vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten die in een rechtstreeks verband staan met de werkzaamheden waarvoor het tarief wordt opgelegd, onverminderd de daaromtrent bij een EU-rechtshandeling vastgestelde voorschriften.
4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de betaling van de heffing, en kan worden geregeld dat een handeling als bedoeld in het eerste lid, aanhef, slechts dan wordt uitgevoerd nadat betaling van de heffing heeft plaatsgevonden.
Het Besluit diergeneesmiddelen:
“Artikel 8.4. Diergeneesmiddelen met aangewezen substanties
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de uitvoering van EU-rechtshandelingen die betrekking hebben op bij die EU-rechtshandelingen aangewezen substanties over:
a. onderzoeken naar en controle op de aanwezigheid van deze substanties in diergeneesmiddelen;
b. onderzoek naar en controle op de aanwezigheid van deze substanties in dieren of dierlijke producten, en
c. het houden van en de handel in dieren of dierlijke producten die deze substanties bevatten.”
De Regeling diergeneesmiddelen:
“Artikel 8.8. Met aangewezen substanties behandelde dieren
1 Het is een ieder verboden:
a. landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren waarbij op enigerlei wijze substanties als bedoeld in bijlage II en III van Richtlijn 96/22/EG met thyreostatische, oestrogene, androgene of gestagene werking alsmede ß- agonisten zijn toegepast in de handel te brengen;
b. landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren in de handel te brengen waarbij op enigerlei wijze in strijd met Verordening (EG) nr. 470/2009 zijn toegepast:
1°. farmacologisch werkzame substanties als bedoeld in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010, of
2°. farmacologisch werkzame substanties die in een lijst zijn ingedeeld overeenkomstig artikel 14, tweede lid, onderdeel d, van verordening (EG) nr. 470/2009;
c. verwerkte producten of vlees van dieren als bedoeld in de onderdelen a en b in de handel te brengen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op dieren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en verwerkte producten of vlees van die dieren, indien bij die dieren diergeneesmiddelen zijn toegepast overeenkomstig bij of krachtens artikel 2.19 van de wet gestelde regels.
3. Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is niet van toepassing op dieren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en verwerkte producten of vlees van die dieren, indien overeenkomstig de artikelen 18 en 19 van verordening (EG) nr. 470/2009 een actiedrempel voor een farmacologisch werkzame substantie is vastgesteld en deze actiedrempel niet is overschreden.
Artikel 8.11. Officieel toezicht
1. Indien op een bedrijf de aanwezigheid wordt geconstateerd van diergeneesmiddelen of substanties die niet aan landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren mogen worden toegediend alsmede indien in monsters van dieren, excreta en biologische vloeistoffen daarvan, alsmede in weefsel, dierlijke producten, diervoeders en drinkwater residuen worden aangetroffen van dergelijke stoffen, wordt het betrokken bedrijf onder officieel toezicht van de minister geplaatst.
2. Dieren van een bedrijf als bedoeld in het eerste lid worden gemerkt of geïdentificeerd en mogen, zolang het onderzoek niet is afgerond, het bedrijf slechts onder officieel toezicht van de minister verlaten of aan een andere persoon worden overgedragen.
3. De houder van dieren gedoogt dat op of aan die dieren een merk als bedoeld in het tweede lid wordt aangebracht.
Artikel 8.13. Maatregelen
1 Indien blijkt dat in landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren aangetroffen residuen van diergeneesmiddelen of substanties de voor die middelen toegestane maxima overschrijden, kan de minister alle maatregelen nemen die met het oog op de volksgezondheid noodzakelijk zijn.
2 De in het eerste lid bedoelde maatregelen kunnen in ieder geval inhouden dat de desbetreffende dieren of producten van die dieren het betrokken bedrijf niet mogen verlaten zolang het onderzoek naar de redenen van de overschrijding niet is afgerond.
Artikel 8.14. Retributie kosten analyse van monsters
Wanneer het onderzoek, bedoeld in artikel 18 van richtlijn 96/23/EG, de juistheid van het vermoeden bevestigt worden de kosten van de analyses van de monsters door de minister in rekening gebracht bij de houder van de dieren, waarop de monsters betrekking hebben.
Artikel 8.15. Uit de handel nemen en vernietigen
Indien blijkt dat aan landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren diergeneesmiddelen of substanties zijn toegediend die ingevolge een EU-rechtshandeling niet aan landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren mogen worden toegediend of niet zijn toegediend onder de voorschriften die daartoe zijn gesteld, kan de minister met toepassing van artikel 5.10 van de wet die dieren of dierlijke producten van die dieren uit de handel nemen en vernietigen, alsmede een maatregel als bedoeld in artikel 5.11 van de wet met betrekking tot de betrokken diergeneesmiddelen, diervoeders of samenstellingen daarvan nemen.
Artikel 8.16. Retributie uit de handel nemen en vernietiging
De kosten, bedoeld in artikel 9.1, onderdeel h, van de wet voor het uit de handel nemen en vernietigen van dieren, dierlijke producten, diergeneesmiddelen, diervoeders of samenstellingen daarvan, overeenkomstig artikel 8.15, worden door de minister in rekening gebracht bij de houder van de dieren van wie de dieren, diergeneesmiddelen, diervoeders of samenstellingen daarvan afkomstig zijn.
Artikel 8.17. Retributie kosten monsterneming
1 Indien in een monster residuen van diergeneesmiddelen of substanties die niet aan landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren mogen worden toegediend, worden aangetroffen, worden de kosten van onderzoek of monsterneming, bedoeld in artikel 16, 17 en 23, tweede lid, van richtlijn nr. 96/23/EG door de minister in rekening gebracht bij de houder van dieren van wie de dieren of de bemonsterde producten afkomstig zijn.
2 Tot de kosten van onderzoek of monsterneming worden de in artikel 9.3, eerste lid, onderdelen a tot en met d, en tweede lid, onderdelen a tot en met g, genoemde kosten gerekend, indien die kosten door een andere instantie dan Bureau diergeneesmiddelen zijn gemaakt alsmede de door Bureau diergeneesmiddelen gemaakte kosten.
Artikel 8.18. Retributie kosten bij tegenspraak
Indien de uitkomst van een analyse wordt aangevochten op basis van een analyse op tegenspraak wordt de analyse bevestigd door een laboratorium als bedoeld in artikel 8.7 op kosten van degene die ongelijk heeft.
Artikel 9.3. Feitelijke werkzaamheden
1 Voor de vergoeding van kosten terzake van een onderzoek, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet dieren met betrekking tot diergeneesmiddelen of andere substanties worden in aanmerking genomen:
a. het onderzoek naar de redenen voor de aanwezigheid van residuen in de onderzochte monsters op enig bedrijf waar de bemonsterde dieren of producten van afkomstig zijn of kunnen zijn;
b. het nemen van monsters;
c. de analyse van de genomen monsters;
d. overige onderzoeken.
2 De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden door Bureau diergeneesmiddelen in rekening gebracht en zijn, in voorkomend geval, opgebouwd uit de volgende componenten:
a. laboratoriumkosten;
b. met de analyse van de monsters gemoeide verzendkosten;
c. administratiekosten;
d. verblijfskosten van de bij de werkzaamheden betrokkenen;
e. reiskosten van de bij de werkzaamheden betrokkenen;
f. een bedrag per uur per met de werkzaamheden belaste persoon;
g. overige kosten die verband houden met de werkzaamheden.
3 Indien kosten in rekening worden gebracht in verband met een controle op aangewezen substanties in dieren of dierlijke producten als bedoeld in artikel 8.8 kan het in het eerste lid bedoelde bedrag in rekening worden gebracht tezamen met voor de uitvoering van hoofdstuk 8, paragraaf 3, in rekening te brengen kosten.
(…)”
De Regeling retributies veterinaire en hygiënische aangelegenheden I, zoals deze gold tot 1 maart 2014, luidde als volgt:
“Hoofdstuk 7. Laboratoriumonderzoeken
Artikel 28
1 Voor zover laboratoriumonderzoeken zijn verricht van chemische en microbiologische monsters die zijn genomen in het kader van werkzaamheden als bedoeld in de onderhavige regeling, is de aanbieder, naast de retributies die ter zake van de betreffende werkzaamheden zijn verschuldigd, een retributie voor deze laboratoriumonderzoeken verschuldigd.
2 De in het eerste lid bedoelde retributie bedraagt de door de Minister te berekenen werkelijke kosten verbonden aan de onderzoeken, waaronder in elk geval zijn begrepen de kosten voor het verbruik van chemicaliën, hulpmiddelen en materialen, alsmede personeelskosten en huisvestingskosten.
Artikel 48
1 Voor een aanvullende officiële controle na vaststelling van niet-naleving, als bedoeld in artikel 28 van verordening (EG) nr. 882/2004, niet zijnde een controle door de NVWA als bedoeld in artikel 47a, is de exploitant van de onderneming ten aanzien waarvan door de NVWA de aanvullende controle wordt verricht per aanvullende controle een bedrag verschuldigd, bestaande uit:
a. een starttarief van € 116,64, en
b. een bedrag van € 31,77 per kwartier dat aan de aanvullende officiële controle is besteed.
2 Voor zover in het kader van de in het eerste lid bedoelde aanvullende officiële controle laboratoriumonderzoek is verricht van chemische en microbiologische monsters die ten behoeve van die controle zijn genomen, is de exploitant, naast de in het eerste lid bedoelde vergoeding, een bedrag voor dit laboratoriumonderzoek verschuldigd.
3 Het in het tweede lid bedoelde bedrag bedraagt de door de Minister te berekenen werkelijke kosten verbonden aan de onderzoeken, waaronder in welk geval zijn begrepen de kosten voor het verbruik van chemicaliën, hulpmiddelen en materialen, alsmede personeelskosten en huisvestingskosten.”