Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 oktober 2018 in de zaak tussen
[naam] B.V., te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
30 juni 2017 een feitelijke mededeling is, die niet is gericht op een rechtsgevolg. De betreffende e-mail is volgens verweerder dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
15 juli 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:5619.
20 november 2017, ECLI:NL:CBB:2017:507.
Verantwoordelijkheden voor levensmiddelen: exploitanten van levensmiddelenbedrijven
23 augustus 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BX6798) en van 24 november 2015, (ECLI:NL:CBB:2015:397), volgt een verplichting tot recall van rechtswege uit artikel 19 van Verordening (EG) nr.178/2002. Pas als niet aan deze verplichting wordt voldaan kan dat leiden tot het nemen van handhavende besluiten. Daartegen staat dan bezwaar en beroep open en in dat kader kan aan de orde worden gesteld of er een recall-verplichting bestond.
15 juli 2016, geen sprake van het niet voldoen aan de verplichting volgend uit artikel 19 van Verordening (EG) nr.178/2002. De verantwoordelijkheid om gevolg te geven aan die verplichting lag op dat moment immers bij appellante als exploitante. Dit betekent dat verweerder op dat moment niet de bevoegdheid had tot het nemen van een handhavend besluit. Daar komt bij dat de e-mail van 30 juni 2017 geen melding maakt van eventuele sancties wanneer de recall-verplichting niet wordt nageleefd.
30 juni 2017 niet kan worden gezien als het opleggen van een (bijzondere) last. Dit leidt tot de conclusie dat het betreffende e-mailbericht niet op enig rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit behelst als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan appellante te vergoeden;
€ 1.503,-.