ECLI:NL:CBB:2017:507

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
17/1636 en 17/1637
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake recall-verplichting en HACCP-tekortkomingen

In deze zaak hebben verzoeksters, [naam 1] B.V. en [naam 2] S.A., bezwaar aangetekend tegen verschillende meldingen en documenten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die betrekking hebben op een recall-verplichting en tekortkomingen in hun HACCP-plan. De verzoeksters hebben op 16 en 19 oktober 2017 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, die deze verzoeken heeft doorgezonden naar het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. De voorzieningenrechter heeft op 20 november 2017 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter overweegt dat de bezwaarschriften van verzoeksters zijn gericht tegen mededelingen die niet als besluiten in de zin van de Awb kunnen worden gekwalificeerd. De meldingen op grond van het RASFF zijn informerend van aard en hebben geen rechtsgevolg. Evenzo zijn de mededelingen van de NVWA over de recall-verplichting en de tekortkomingen in het HACCP-plan niet gericht op rechtsgevolg. De voorzieningenrechter concludeert dat de bezwaarschriften naar verwachting niet-ontvankelijk zullen worden verklaard door de verweerder.

Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 20 november 2017.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 17/1636 en 17/1637
11350
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2017 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[naam 1] B.V. ( [naam 1] ), gevestigd te [plaats 1]

en

de vennootschap naar Argentijns recht [naam 2] S.A. ( [naam 2] ), gevestigd te [plaats 2] ,verzoeksters (gemachtigde: mr. A.J.T.J. Meuwissen),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde mr. B.M. Kleijs).

Procesverloop

Verzoeksters hebben bezwaarschriften ingediend naar aanleiding van drie meldingen in het kader van het RASFF van 8 september 2017, 26 september 2017 en 4 oktober 2017, een Gemeenschappelijk Veterinair Document van Binnenkomst (GDB) van 13 september 2017, een e-mail van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoritiet (NVWA) van 14 september 2014 waarin [naam 1] wordt gewezen op een recall-verplichting en een e-mail van de NVWA van 10 oktober 2017 waarin [naam 1] wordt geïnformeerd respectievelijk gewaarschuwd vanwege een tekortkoming in haar HACCP-plan.
Bij faxberichten van 16 en 19 oktober 2017 hebben verzoeksters zich tot de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft bij brieven van 31 oktober 2017 de verzoeken doorgezonden naar de voorzieningenrechter van het College.

Overwegingen

1. Gelet op het navolgende ziet de voorzieningenrechter aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zonder zitting uitspraak te doen.
2. De bezwaarschriften zijn gericht tegen mededelingen die geen van alle als besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb vallen te kwalificeren.
2.1 De meldingen op grond van het RASFF zijn niet op enig rechtsgevolg gericht. Het betreft informerende mededelingen tussen (de autoriteiten van) de bij het RASFF aangesloten lidstaten, die niet gericht zijn op enig rechtsgevolg jegens particulieren.
2.2
Verder zijn het bezwaarschrift en het daaraan connexe verzoek van [naam 2] volgens de bewoordingen ervan gericht tegen een mededeling van de NVWA aan de Duitse autoriteiten dat “de” container bestemd voor de firma [naam 3] onder quarantaine staat en voor destructie in aanmerking komt. Bijgevoegd is een in het Duits opgesteld GDB waarin is vermeld dat bij een controle op 13 september 2017 door een dierenarts van de NVWA de aanwezigheid van de Brucella-bacterie is geconstateerd, althans dat de test daarop “nicht zufriedenstellend” is geweest. Bij deze GDB is een testformulier gevoegd waarin de uitkomst van deze test nader is omschreven. Verder hebben verzoeksters een e-mail overgelegd van een Duitse autoriteit waarin [naam 1] wordt aangezegd maatregelen te nemen op grond van Verordening (EG) 1069/2009. Geen van deze documenten is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, nog daargelaten dat de laatstgenoemde e-mail afkomstig is van een Duitse instantie. Een besluit met maatregelen zoals in het verzoek genoemd heeft de voorzieningenrechter niet in het dossier aangetroffen.
2.3
Volgens vaste rechtspraak van het College, zoals blijkt uit de uitspraken van 23 augustus 2012, (ECLI:NL:CBB:2012:BX6798) en van 24 november 2015, (ECLI:NL:CBB:2015:397), volgt een verplichting tot recall van rechtswege uit artikel 19 van Verordening (EG) 178/2002. Een e-mailbericht waarin de NVWA een onderneming herinnert aan deze verplichting is derhalve niet op enig rechtsgevolg gericht. Pas als niet aan deze verplichting wordt voldaan kan dat leiden tot het nemen van handhavende besluiten. Daartegen staat alsdan bezwaar en beroep open en kan in dat kader aan de orde worden gesteld of er een recall-verplichting bestond.
2.4
Een mededeling van de NVWA dat een HACCP-plan een tekortkoming vertoont die hersteld dient te worden is een mededeling van informatieve aard, die niet op enig rechtsgevolg is gericht. De verplichtingen ten aanzien van HACCP-procedures vloeien rechtstreeks uit de toepasselijke regelgeving voort, in dit geval artikel 29, eerste lid, van Verordening (EG) 1069/2009. Pas als niet aan deze verplichting wordt voldaan en als gevolg daarvan een overtreding wordt begaan, kan dat leiden tot het nemen van handhavende besluiten, waartegen alsdan bezwaar en beroep open staat. In dat kader kan dan tevens aan de orde worden gesteld of er een tekortkoming bestond en of sprake is van een overtreding. De tevens in de e-mail van 10 oktober 2017 vervatte schriftelijke waarschuwing is evenmin op rechtsgevolg gericht. Weliswaar houdt deze waarschuwing het rechtsoordeel in dat sprake is van een overtreding, maar aangezien deze wordt afgedaan met een waarschuwing vloeien er geen rechtsgevolgen uit voort en is de schriftelijke bevestiging van de – reeds mondeling gegeven – waarschuwing niet op rechtsgevolg gericht.
3. Uit het voorgaande volgt dat naar verwachting de bezwaarschriften op grond van artikel 7:11, eerste lid, in samenhang met artikel 1:3 van de Awb, niet-ontvankelijk zullen worden verklaard door verweerder. Aan een beoordeling van de inhoud van de aangevoerde gronden wordt daarom niet toegekomen. Daaruit volgt dat er geen aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de beslissingen op bezwaar.
4. Het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. M.S. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2017.
w.g. J.L. Verbeek w.g. M.S. van den Berg