ECLI:NL:CBB:2012:BX6798

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/268
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • M.A. van der Ham
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen brieven van de NVWA betreffende recall verplichtingen

In deze zaak heeft appellante, een onderneming gevestigd in Nieuw-Heeten, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Dit besluit, gedateerd 16 januari 2012, verklaarde het bezwaarschrift van appellante tegen twee brieven van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) van 10 en 25 augustus 2011 kennelijk niet-ontvankelijk. De brieven van de NVWA attendeerden appellante op haar verplichtingen tot recall van vleesproducten die niet op BSE waren getest, zoals voorgeschreven in artikel 19, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 178/2002. Appellante stelde dat de NVWA onterecht geen besluit had genomen en dat haar bezwaarschrift dus wel ontvankelijk moest zijn.

Tijdens de zitting op 16 augustus 2012, waar appellante niet aanwezig was, heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven de zaak beoordeeld. Het College oordeelde dat de brieven van de NVWA geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat ze enkel een herinnering aan de verplichting tot recall bevatten en niet gericht zijn op rechtsgevolg. Het College concludeerde dat de NVWA niet verplicht was om klanten van appellante te benaderen voor de vernietiging van producten en dat de appellante niet kon stellen dat er een wijziging in haar rechtspositie was ontstaan door de communicatie van de NVWA.

Uiteindelijk heeft het College het beroep van appellante ongegrond verklaard, met de overweging dat de NVWA's brieven geen besluiten waren en dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. M.A. van der Ham, met mr. B.S. Jansen als griffier, op 23 augustus 2012.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Vijfde enkelvoudige kamer
AWB 12/268 23 augustus 2012
11200 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Uitspraak in de zaak van:
A, te Nieuw-Heeten, gemeente Raalte, appellante,
gemachtigde: mr. H.E. ter Horst, advocaat te Zwolle,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigden: mr. C. Antonissen en drs. W. Sobels, werkzaam bij Dienst Regelingen van het
ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
1. Het procesverloop
Appellante heeft bij brief, bij het College binnengekomen op 24 februari 2012, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 januari 2012. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellante tegen brieven van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (hierna: NVWA) van 10 augustus 2011 en 25 augustus 2011 kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 10 april 2012 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld.
Bij brief van 14 mei 2012 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 16 augustus 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verweerder bij monde van zijn gemachtigden is verschenen. Appellante is met bericht van afwezigheid niet ter zitting verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In artikel 19, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees
Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG L 31; hierna: Verordening (EG) nr. 178/2002) is bepaald dat indien een exploitant van een levensmiddelenbedr?f van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een levensmiddel dat hij heeft ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, h? onmiddell?k de procedures inleidt om het betrokken levensmiddel uit de handel te nemen wanneer dit de directe controle van de exploitant van een levensmiddelenbedr?f heeft verlaten, en de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis stelt. Indien het product de consument bereikt kan hebben, stelt de exploitant de consumenten op doeltreffende en nauwkeurige w?ze in kennis van de redenen voor het uit de handel nemen en roept zo nodig, wanneer andere maatregelen niet volstaan om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te verwezenl?ken, de reeds aan consumenten geleverde producten terug.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellante kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 10 augustus 2011 is appellant gewezen op de verplichting tot het terugroepen van het door haar geproduceerde vlees dat niet op BSE is getest. Het betreft een verplichting tot een zogenoemde recall. De brief van 10 augustus 2011 brengt daarmee geen verandering in de rechtstoestand, maar brengt slechts een verplichting in herinnering die volgt uit artikel 19, eerste lid, Verordening (EG) nr. 178/2002. Conform vaste jurisprudentie is een dergelijke herinneringsbrief niet op rechtsgevolg gericht en derhalve geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ditzelfde geldt volgens verweerster voor de brief van 25 augustus 2011.
In deze brief heeft NVWA medegedeeld en uitgelegd waarom niet zal worden voldaan aan de sommatie en aansprakelijkstelling van appellante in haar brief van 23 augustus 2011.
De mededeling en uitleg van NVWA kunnen niet worden gekwalificeerd als een handeling die op rechtsgevolg is gericht. Aangezien de brieven van 10 augustus 2011 en 25 augustus 2011 geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb, is het niet mogelijk daartegen bezwaar in te dienen.
2.3 Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder haar bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Weliswaar volgt uit artikel 19, eerste lid, Verordening (EG) nr. 178/2002 dat er een recall moet plaatsvinden, maar uit dit artikel volgt niet dat NVWA klanten van appellante dient te benaderen teneinde deze ertoe te bewegen producten te vernietigen die zich in distributiecentra bevinden. Appellante is aangesproken door haar klanten op vergoeding van de schade die deze hebben geleden als gevolg van de door de NVWA gevorderde vernietiging van de producten. De NVWA bezat volgens appellante de bevoegdheid om tegemoet te komen aan het verzoek in haar brief van 23 augustus 2011. Door de beslissing van NVWA niet alleen het onverwerkte/ruwe vlees, maar ook de producten die zich in de distributiecentra bevinden te vernietigen, trad er voor appellante een verandering op in haar verplichtingen. Het standpunt van verweerder dat deze beslissing niet op rechtsgevolg is gericht, volgt appellante niet.
2.4 Het College constateert dat NVWA in haar brief van 10 augustus 2011 appellante heeft gewezen op de verplichting tot recall die voortvloeit uit artikel 19, eerste lid, Verordening (EG) nr. 178/2002. In deze brief is geen melding gemaakt van eventuele sancties wanneer deze verplichting niet wordt nageleefd. Evenmin is in de brief vermeld dat NVWA klanten van appellante zal benaderen om producten te vernietigen die zich in de distributiecentra bevinden. Het College is van oordeel dat enkel het attenderen op een verplichting die rechtstreeks uit artikel 19, eerste lid, Verordening (EG) nr. 178/2002 voortvloeit geen wijziging in de rechtspositie van appellante meebrengt en niet op rechtsgevolg is gericht. De brief van NVWA van 10 augustus 2012 behelst derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb.
2.5 NVWA heeft blijkens de stukken bij e-mail van 19 augustus 2011 klanten van appellante benaderd om producten of halffabricaten die zijn gemaakt van het door appellante niet op BSE geteste vlees te laten vernietigen. Bij brief van 23 augustus 2011 heeft appellante NVWA gesommeerd te stoppen met het verstekken van onjuiste informatie aan klanten van appellante en heeft zij NVWA aansprakelijk gesteld voor de schade. NVWA heeft hierop bij brief van 25 augustus 2012 gereageerd met de mededeling dat zij niet zal voldoen aan de sommatie van appellante en dat zij niet aansprakelijk is voor gestelde schade.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het benaderen van klanten van appellante door NVWA als feitelijk handelen moet worden aangemerkt. Hetgeen appellante heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunt om hieraan te twijfelen. De brief van 25 augustus 2011 houdt derhalve een weigering van NVWA in tot beëindiging van voormeld feitelijk handelen en betaling van schadevergoeding vanwege dit handelen.
Deze mededelingen van NVWA zijn niet op rechtsgevolg gericht. De brief van NVWA van 25 augustus 2011 behelst derhalve evenmin een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb.
2.6 Gezien het vorenstaande heeft verweerder het door appellante ingediende bezwaarschrift tegen de brieven van NVWA van 10 augustus 2011 en 25 augustus 2011 terecht kennelijk niet-ontvankelijk geoordeeld. Het beroep van appellante dient ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling staat geen aanleiding
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2012.
w.g. M.A. van der Ham w.g. B.S. Jansen