ECLI:NL:CBB:2018:517
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de melkveefosfaatreferentie en de gevolgen van de Wet verantwoorde groei melkveehouderij voor individuele melkveehouders
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 2 oktober 2018, werd de zaak behandeld van een melkveehouderij die in beroep ging tegen de vaststelling van de melkveefosfaatreferentie (MVFR) door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, een vennootschap onder firma, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde MVFR van 3.594 kg fosfaat, die later werd verhoogd naar 4.598 kg. De appellante stelde dat de Wet verantwoorde groei melkveehouderij (Wvgm) in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EP), omdat deze wet leidde tot een buitensporige last voor haar bedrijf.
De procedure begon met een primair besluit van 5 maart 2015, gevolgd door een bestreden besluit waarin het bezwaar van de appellante ongegrond werd verklaard. Het College had eerder in een uitspraak van 23 juni 2016 het beroep van de appellante gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het nieuwe besluit werd de MVFR 2013 vastgesteld op 4.598 kg, maar de appellante was het hier niet mee eens en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar individuele omstandigheden.
Het College oordeelde dat de MVFR 2013 niet leidde tot een individuele en buitensporige last. De appellante had onvoldoende aangetoond dat er voor 12 december 2013 onomkeerbare verplichtingen waren aangegaan die een buitensporige last met zich meebrachten. De investeringen en verplichtingen die na deze datum waren aangegaan, vielen onder het normale ondernemersrisico. Het College concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd was met artikel 1 van het EP en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.