Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 januari 2018 op het hoger beroep van:
Global Fund House B.V.(GFH) en
[naam 1]( [naam 1] ), te [plaats] , appellanten
(gemachtigde: mr. dr. M. Klijnstra),
appellanten
en
de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Appellanten voeren aan dat de rechtbank in het geheel niet is ingegaan op diverse van hun argumenten waarom het aanvragen van een vvgb in dit geval geen soelaas biedt. Ten onrechte heeft de rechtbank aldus zonder verdere uitleg aangenomen dat appellanten via het aanvragen van een vvgb een appellabel besluit kunnen verkrijgen over de vraag of sprake is van een gekwalificeerde deelneming. De aangevallen uitspraak is volgens appellanten in zoverre ontoereikend gemotiveerd. De rechtbank is eraan voorbij gegaan dat (a) het hier gaat om het oordeel van AFM en niet om het oordeel van DNB; (b) onduidelijk is wie bij DNB een vvgb zou moeten aanvragen; (c) het aanvragen van een vvgb door [naam 1] in de situatie dat hij van mening is dat geen sprake meer zou zijn van een gekwalificeerde deelneming, geen aanvaardbare, laat staan zinvolle, weg is en hoe dan ook niet tot een oordeel over het geheel van de beoogde structuur van GFH leidt; en (d) een eventueel oordeel van DNB niet betekent dat AFM dat oordeel onderschrijft. De rechtbank heeft voorts ten onrechte onbesproken gelaten dat er voor appellanten geen aanleiding is een vvgb aan te vragen, omdat zij vinden dat er geen sprake is van een gekwalificeerde deelneming. Daarnaast is het aanvragen van een vvgb door de stichting of [naam 1] wel degelijk onevenredig bezwarend. Niet enkel vanwege alle bijbehorende administratieve en financiële lasten, maar ook omdat dit tot toezichtantecedenten kan leiden voor onder meer de bestuurders van de stichting, indien en zodra de aanvraag van de vvgb wordt afgewezen. De rechtbank gaat er verder ten onrechte van uit dat volgens de wetgever voor situaties als de onderhavige een formele weg moet worden gevolgd. Dat volgt niet uit de Wft. Voorts had de rechtbank moeten beoordelen of in dit specifieke geval die formele weg onevenredig bezwarend is voor appellanten. Dat heeft zij ten onrechte nagelaten.