4.2Naar het oordeel van het College is evident dat de in artikel 2.17, eerste lid, van het Bhd en artikel 2.18, tweede lid, van het Bhd neergelegde normen niet afwijken van die welke zijn neergelegd in artikel 4, eerste lid, van het Varkensbesluit en artikel 5, tweede lid, van het Varkensbesluit. Daarin zou aanleiding gevonden kunnen worden voor het op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand laten van de rechtsgevolgen van het alsdan vernietigde bestreden besluit. Daartoe bestaat echter geen aanleiding indien hetgeen appellante heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit, doel treft. Het College zal daarom de beroepsgronden, voor zover van belang, hierna bespreken.
5. Appellante voert aan dat onduidelijk is of de normen van artikel 4, eerste lid, van het Varkensbesluit en artikel 5, tweede lid, van het Varkensbesluit zijn overtreden. Deze normen gelden voor gelten na dekking en zeugen zonder biggen die in een groep worden gehouden. In de desbetreffende hokken verbleven echter niet alleen gelten na dekking en zeugen zonder biggen, maar ook gelten vóór dekking en gebruiksvarkens. In het toezichtrapport wordt vermeld dat zeugen en gelten zijn aangetroffen. Met het blote oog is echter niet waar te nemen of sprake is van een gebruiksvarken, een gelt vóór dekking, een gelt na dekking dan wel een zeug zonder biggen. Alleen na een inwendig onderzoek, een onderzoek van de bedrijfsadministratie of met behulp van scanapparatuur, kan worden bepaald om wat voor type dier het gaat. De overtredingen kunnen evenmin worden vastgesteld op grond van de meetgegevens in de bijlage bij de brief van 1 mei 2015, alleen al omdat de meetgegevens niet zijn vastgelegd in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal of rapport. Verder bevat het aanvullende rapport van 15 februari 2016 geen concreet bewijs. De stelling van verweerder dat het zeugen waren, gezien hun bouw en fysieke gesteldheid, mist een onderbouwing of een beschrijving van de verschillen in bouw of fysieke gesteldheid van bijvoorbeeld gelten en gebruiksvarkens. De jarenlange ervaring van de toezichthouders levert geen bewijs voor de geconstateerde overtredingen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor de controleurs duidelijk was dat het zeugen en/of gelten na dekking betrof. Dit gezien de bouw en fysieke gesteldheid van de dieren, alsmede de jarenlange ervaring van de controleurs als zijnde inspecteurs op varkensbedrijven. Dat blijkt uit het aanvullende rapport van 15 februari 2016. De relevante wetsartikelen zijn bovendien genoemd in het toezichtrapport, zodat ook om die reden duidelijk is dat het gaat over gelten na dekking of zeugen zonder biggen. Appellante heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de constateringen van de controleurs niet zouden kloppen, aldus verweerder. Volgens verweerder is geen sprake van strijd met het rechtszekerheids- en motiveringsbeginsel.
7. Het Varkensbesluit luidt, voor zover van belang, als volgt:
In dit besluit wordt verstaan onder:
(…)
d. gelt: geslachtsrijp varken van het vrouwelijk geslacht, kennelijk bestemd voor de fokkerij, dat nog niet heeft geworpen;
f. gebruiksvarken: varken met een leeftijd van ten minste tien weken tot aan het moment waarop het wordt geslacht dan wel een beer of gelt is geworden;
i. zeug: varken van het vrouwelijk geslacht, kennelijk bestemd voor de fokkerij, na de worp van haar eerste biggen;
(…)
1. De beschikbare oppervlakte van een stal bestemd voor gelten na dekking of zeugen zonder biggen, die in een groep worden gehouden, bedraagt tenminste per gelt of zeug 2,25 m2.
(…)
Artikel 5
(…)
2. Indien de vloer van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde stal gedeeltelijk uit roostervloer bestaat, bedraagt de oppervlakte van het dichte deel van de voor gelten of zeugen zonder biggen beschikbare vloer tenminste per gelt of zeug 1,3 m2
.
(…)”.