In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het hoger beroep van Solgar Vitamins Holland B.V. tegen een besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De minister had appellante verboden om een voedingssupplement met 100 microgram vitamine D op de Nederlandse markt te brengen. Dit verbod was gebaseerd op de Warenwet en het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen, waarbij de minister zich beroept op het beginsel van wederzijdse erkenning binnen de Europese Unie. Appellante stelde dat het verbod niet appellabel was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er geen effectieve rechtsbescherming was. Het College oordeelde dat de brief van de minister niet gelijkgesteld kon worden aan een besluit in de zin van de Awb, omdat het geen rechtsgevolg had. Het College vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk. De minister werd veroordeeld in de proceskosten van appellante en moest het griffierecht vergoeden.