1.4Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhaving, naar hij stelt, toegewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [naam 3] in een incidenteel geval onvoldoende onderzoek heeft verricht ter voorkoming van het type epilepsie dat bij boerboel honden voorkomt. Voorts heeft [naam 3] met één fokteef binnen een tijdsbestek van twaalf maanden meer dan één nest nakomelingen gefokt en daarmee in strijd gehandeld met artikel 3.4, derde lid, van het Bhd. Verweerder heeft naar aanleiding van deze overtredingen, conform het Algemeen Interventiebeleid NVWA en het Specifiek Interventiebeleid dierenwelzijn op primair bedrijf, bijlage 7 gezelschapsdieren (het interventiebeleid), een schriftelijke waarschuwing gegeven aan [naam 3] . Verder heeft verweerder haar schriftelijk bericht dat te allen tijde voorkomen dient te worden dat een fokteef binnen een aaneengesloten periode van twaalf maanden meer dan één nest nakomelingen krijgt en dat bij een voorgenomen combinatie van teef en reu beide dieren aan een genetisch onderzoek moeten worden onderworpen met betrekking tot het bij het ras voorkomende type epilepsie.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan deze beslissing ten grondslag gelegd dat naar aanleiding van de geconstateerde overtredingen conform het interventiebeleid is gehandeld en dat geen aanleiding bestond voor verdergaand handhavend optreden dan de gegeven waarschuwing.
3. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte niet handhavend is opgetreden tegen [naam 3] wegens de in haar verzoek gestelde overtredingen. Appellante voert in dit verband aan dat verweerder heeft nagelaten om zelfstandig en grondig onderzoek te doen naar de inteeltpercentages bij de honden van [naam 3] . Voorts betoogt appellante dat [naam 3] heeft gefokt met honden die al eerder nakomelingen met heupdysplasie (HD) en andere aandoeningen hebben voortgebracht. Verder stelt appellante dat het geven van een schriftelijke waarschuwing aan [naam 3] een te milde sanctie is voor de geconstateerde overtredingen. Voorts betoogt appellante dat [naam 3] artikel 3.4 van het Bhd heeft overtreden doordat de boerboel honden van [naam 3] niet standaard zijn getest op de aandoening patella luxatie. Appellante heeft ten slotte gesteld dat in strijd met artikel 3.4, tweede lid, onder d, van het Bhd gebruik wordt gemaakt van kunstmatige inseminatie.
4. Het Bhd luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 3.4 Fokken met gezelschapsdieren
Het is verboden te fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld.
In ieder geval wordt bij het fokken, bedoeld in het eerste lid, voor zover mogelijk voorkomen dat:
ernstige erfelijke afwijkingen en ziekten worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen;
uiterlijke kenmerken worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen die schadelijke gevolgen hebben voor welzijn of gezondheid van de dieren;
ernstige gedragsafwijkingen worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen;
voortplanting op onnatuurlijke wijze plaatsvindt;
het aantal nesten of nakomelingen dat een gezelschapsdier krijgt de gezondheid of het welzijn van dat dier of de nakomelingen benadeelt.
3. Een hond krijgt binnen een aaneengesloten periode van twaalf maanden ten hoogste één nest.”