In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege een vermeende overtreding van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De zaak kwam voort uit een controle door de (dieren)politie op 9 februari 2017, waarbij werd vastgesteld dat de honden van de appellant geen toegang hadden tot drinkwater. De appellant betwistte de overtreding en stelde dat de situatie slechts een momentopname was en dat hij zijn honden normaal gesproken wel van voldoende drinkwater voorzag.
Het College heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het College oordeelde dat de bevindingen in het toezichtrapport onvoldoende bewijs boden voor de conclusie dat de appellant zijn zorgplicht had geschonden. De enkele waarneming van de politieagenten was niet voldoende om aan te nemen dat er sprake was van een structurele overtreding. Bovendien ontbraken er concrete aanwijzingen dat de honden gedurende de nachtelijke uren geen toegang hadden tot drinkwater.
Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat de last onder dwangsom ten onrechte was opgelegd, waardoor het bestreden besluit vernietigd werd. De appellant werd in het gelijk gesteld, en de Minister werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 2004,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het opleggen van sancties in het bestuursrecht.