Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2018 in de zaak tussen
de besloten vennootschap [naam 1] B.V., te [plaats 1] ( [naam 1] )
de staatssecretaris van Economische Zaken,
Procesverloop
31 mei 2016.
Overwegingen
28 november 2014 en 8 januari 2015 nadere stukken toegezonden aan verweerder.
15 januari 1991, Ballmann, C-341/89 (ECLI:EU:C:1991:11) en 9 juli 1992, Maier, C-236/90 (ECLI:EU:C:1992:311), waarin het Hof ten aanzien van soortgelijke bepalingen als artikel 65, aanhef en onderdeel c, van de Integrale-GMO-verordening, in verbinding met de definitie van het begrip “bedrijf” in artikel 2, aanhef en onder b, van Verordening 1782/2003 het begrip “producent” heeft uitgelegd, leidt het College af dat het begrip “producent” slechts betrekking heeft op een landbouwer die met het oog op de melkproductie op eigen verantwoordelijkheid een geheel van productie-eenheden exploiteert (zie de uitspraak van het College van
14 april 2016, ECLI:NL:CBB:2016:92).
Appellanten hebben toegelicht dat hun oorspronkelijke opzet (ook wel plan A genoemd) was dat elk van de zeven cv’s op een eigen locatie met eigen productiemiddelen melk zou produceren. Daartoe waren de cv’s opgericht en hadden zij met [naam 15] overeenkomsten gesloten. De alternatieve opzet (ook wel plan B genoemd) komt hierop neer dat alle cv’s zijn gevestigd op het adres [adres] te [plaats 5] . De door de afzonderlijke cv’s in juni 2012 geproduceerde melk was steeds afkomstig van koeien die telkens vóór het melken zijn aangekocht door de desbetreffende cv, en na het melken weer werden doorverkocht aan één van de overige zes cv’s. Steeds op het moment van overdracht van de koeien van één cv aan een andere cv door de overdragende onderneming, werd ook de huur van de desbetreffende voor de exploitatie benodigde installaties van [naam 16] , zoals een melktank en een melkmachine (ook wel mobiele boerderij), beëindigd en werd een nieuwe huurovereenkomst aangegaan door de verkrijgende onderneming.
plan B. Ten aanzien van grond 3 hebben zij daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Beslissing
mr. H.B. van Gijn, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2018.