Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 april 2018 in de zaak tussen
V.O.F. [naam 1] , te [plaats] , appellante
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Overwegingen
5 februari 2015. Uit het rapport blijkt dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat zestien runderen één oormerk droegen en één rund geen oormerk droeg. Verder blijkt uit het rapport dat 39 runderen stonden geregistreerd op een onjuiste UBN-code. Voor deze runderen is een nieuwe UBN-code aangevraagd. Daarnaast is een toezichtrapport GWWD, gedateerd
5 februari 2015, opgesteld. Daarvan maakt deel uit een veterinaire verklaring, gedateerd
30 januari 2015. De dierenarts heeft bij de beschrijving van de omstandigheden waarin de dieren zich bevonden, verklaard, voor zover hier van belang:
17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014) volgt dat bij een herhaalde niet-naleving in combinatie met andere niet-nalevingen, de kortingspercentages worden opgeteld (ook als deze tot hetzelfde randvoorwaardenterrein behoren), tot een maximum van 15%. Dit heeft erin geresulteerd dat verweerder de totale randvoorwaardenkorting voor het subsidiejaar 2015 heeft verlaagd van 29% naar 15%. In zijn verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat er nu alleen nog kortingen in verband met herhalingen resteren en wel op twee verschillende terreinen, namelijk: dierenwelzijn (passende verzorging dieren; 15% korting) en gezondheid (I&R-mutaties; 9% korting en ontbrekende oormerken; 9% korting), en dat de totale korting ingevolge artikel 74, tweede lid, van Verordening 809/2014 op 15% wordt gemaximeerd.
22 februari 2017 heeft vermeld, beperken de beroepsgronden zich dan ook tot de overige twee vermeende niet-nalevingen. Deze hebben betrekking op kortingen van onderscheidenlijk 15% en 9%. Indien deze beroepsgronden zouden slagen, kan dit tot het oordeel leiden dat verweerder de totale randvoorwaardenkorting op een lager percentage dan 15% had behoren vast te stellen. Hieruit volgt dat appellante nog een belang heeft bij haar beroep.
Beslissing
.