In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had schadevergoeding aangevraagd naar aanleiding van maatregelen die waren genomen vanwege de aanwezigheid van de paprikasnuitkever op zijn bedrijf. De staatssecretaris had eerder een aantal maatregelen opgelegd om de verspreiding van dit schadelijke organisme te voorkomen, wat leidde tot schade voor de appellant. In een eerder besluit had de staatssecretaris een tegemoetkoming voor de schade vastgesteld, maar de appellant was het niet eens met de hoogte van deze schadevergoeding en had beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 25 augustus 2017 werd duidelijk dat de appellant een gespecificeerde schadeberekening had overgelegd, die door de staatssecretaris niet als een verzoek om tegemoetkoming was opgevat. Het College oordeelde dat de staatssecretaris dit verzoek ten onrechte niet had beoordeeld op basis van artikel 4 van de Plantenziektenwet, wat leidde tot een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Het College verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, met de opdracht aan de staatssecretaris om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de appellant, rekening houdend met de uitspraak.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 990,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor bestuursorganen om aanvragen op de juiste wijze te beoordelen, vooral in situaties waarin schadevergoeding wordt aangevraagd.