1.5.Bij het primaire besluit heeft verweerder het uit te betalen bedrag van de basis- en vergroeningsbetaling vastgesteld op in totaal € 22.957,07, waarbij verweerder is uitgegaan van een voor uitbetaling opgegeven oppervlakte van 4,42 ha.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante, waarin deze had aangevoerd dat de opgave voor uitbetaling van 4,42 ha op een kennelijke fout berustte, ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de ingediende aanvraag tot 10 juli 2015 kon worden aangepast. Appellante heeft eerst in de bezwaarfase en daarom te laat verzocht om een aanpassing van de aanvraag. Gelet op het moment waarop appellante het verzoek tot aanpassing van de aanvraag heeft ingediend kan verweerder dit verzoek alleen honoreren als sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 4 van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 (Verordening 809/2014). Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument van de Europese Commissie (nr. AGR 49533/2002) (werkdocument). Op grond van dit werkdocument kan worden gesproken van een kennelijke fout, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die bij summier onderzoek van de aanvraag opvalt, die wijst op een vergissing en het redelijkerwijs is uitgesloten dat dit ten tijde van de opgave conform de bedoeling was. Dat appellante ervoor heeft gekozen om voor percelen 2 en 11 niet te verzoeken om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling, ondanks dat appellante heeft aangegeven dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij de percelen 2 en 11 wel voor uitbetaling had aangevinkt en dat dit ook haar bedoeling was, maakt volgens verweerder niet dat sprake is van een kennelijke fout.
3. Appellante heeft in beroep wederom aangevoerd dat sprake is geweest van een kennelijke fout en dat het verzoek om aanpassing van de aanvraag om die reden moet worden gehonoreerd. Appellante stelt dat zij om onverklaarbare redenen voor de percelen 2 en 11 geen aanvraag om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling heeft gedaan. Het bedrag dat appellante als gevolg daarvan niet krijgt uitbetaald, bedraagt € 27.737,00. Verweerder had moeten begrijpen dat dit niet de bedoeling van appellante kan zijn geweest. Volgens appellante is er sprake van een tegenstrijdigheid in de aanvraag. Verweerder heeft gedurende de aanvraagperiode de tijd gehad appellante hiermee te confronteren zodat deze nog hersteld had kunnen worden. Appellante voert ter zitting nog aan dat er in het jaar 2015 een grote verandering heeft plaatsgevonden in de wijze waarop de Gecombineerde Opgave diende te worden ingevuld, hetgeen onduidelijkheden met zich bracht. Dit had te maken met de overgang van het systeem van toeslagrechten naar betalingsrechten. Appellante geeft aan dat zij de Gecombineerde Opgave net zo heeft ingevuld als voorgaande jaren en er daarbij vanuit ging dat de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling net zo zou plaatsvinden als voorgaande jaren. De uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor 2015 is echter meer dan gehalveerd ten opzichte van 2014. Volgens appellante heeft ze alle percelen voor uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling aangekruist. Het is voor haar geheel onbegrijpelijk hoe de kruisjes voor de percelen 2 en 11 zijn weggevallen. Wellicht waren ze niet goed opgeslagen. Appellante benadrukt dat ze groot belang heeft bij de uitbetaling van het resterende bedrag van de basis- en vergroeningsbetaling aangezien dit belangrijk is voor de continuïteit van haar bedrijf.
4. Verweerder wijst er in zijn verweer op dat het naar vaste jurisprudentie een landbouwer vrij staat om om hem moverende redenen geen steun aan te vragen en dat het niet aan verweerder is om zich in zijn motieven te verdiepen, zodat het niet of niet maximaal aanvragen van steun in beginsel niet als een kennelijke fout aangemerkt kan worden. Het verschil tussen hetgeen appellante in haar Gecombineerde Opgave aanvraagt en wat zij maximaal kon aanvragen is niet zo groot dat verweerder dit bij een summier onderzoek direct had moeten opvallen. Voorts merkt verweerder op dat de overgang van de bedrijfstoeslag naar de basisbetalingsregeling ten aanzien van het onderhavige geschilpunt geen wijziging met zich bracht. Zowel voor de bedrijfstoeslagregeling als voor de basisbetalingsregeling geldt dat op basis van de van toepassing zijnde Europese Verordeningen alleen tot uitbetaling kan worden overgegaan indien voor de afzonderlijke percelen een verzoek tot uitbetaling is gedaan. Verweerder geeft in reactie op hetgeen appellante ter zitting heeft aangevoerd aan dat er voor appellante een reden kan zijn dat zij voor de percelen 2 en 11 geen aanvraag om uitbetaling van basis- en vergroeningsbetaling heeft ingediend, bijvoorbeeld omdat appellante gedurende één jaar niet het gebruiksrecht heeft voor de percelen. Verweerder wijst voorts op de in de Gecombineerde Opgave ingebouwde voorzieningen ter voorkoming van fouten. In de aanvraag om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling staan alle percelen standaard aangevinkt. Er is dus een bewuste handeling van appellante nodig om de percelen uit te vinken. Daarnaast geeft de Gecombineerde Opgave, bij wijze van een soort controlevraag, een samenvatting van de grondgebonden subsidies. Voorts is de Gecombineerde Opgave duidelijk en logisch ingevuld.
5. Het College overweegt als volgt.